ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8798

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-665026-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Opiumwet door het aanwezig hebben en bewerken van hennep met gebruik van een warmtescan

Op 16 maart 2010 heeft de politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het overtreden van de Opiumwet. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, was aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. C.A.M. Eijgenraam, eiste een werkstraf van 240 uur, met een subsidiaire hechtenis van 120 dagen, en een geldboete van € 7.500,-. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj in de coffeeshop 'Casa' te Zoetermeer.

De politierechter oordeelde dat de politie op basis van de omstandigheden, waaronder een warmtescan, redelijkerwijs kon vermoeden dat er een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. De warmtescan toonde een verhoogde warmteconcentratie aan, wat de verdenking bevestigde. De rechter oordeelde dat het binnentreden en de daaropvolgende inbeslagneming rechtmatig waren, waardoor er geen reden was voor bewijsuitsluiting.

De rechter vond de straffen die door de officier van justitie waren geëist passend, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had een ondergeschikte rol in de coffeeshop en de rechter hield rekening met zijn draagkracht bij het bepalen van de hoogte van de geldboete. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een geldboete van € 2.500,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09/665026-09
Datum uitspraak: 16 maart 2010
(Promis)
De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 maart 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr C.A.M. Eijgenraam heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een geldboete van € 7.500,-, subsidiair 72 dagen hechtenis.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 april 2008 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (ten behoeve van coffeeshop Casa) opzettelijk heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft verwerkt, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer
- 11.118 joints, bevattende hennepprodukten en/of hasjiesj (gemiddeld 0,2 tot 0,3 gram per joint) en/of
- 4,47 kilogram vulling voor joints (bevattende (onder meer) hennepprodukten en/of hasjiesj) en/of
- 19,05 kilogram hennep(toppen) en/of
- 5,75 kilogram hasjiesj,
in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) meer dan 30 gram van hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj telkens (een) middel/middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/onder B Opiumwet
art 11 lid 3 Opiumwet
Bewijs (1)
1. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
De medeverdachte [medeverdachte] is de bedrijfsleider van [Bedrijf A] (althans een daarmee gelieerde BV), die de "Casa" exploiteert, een coffeeshop in Zoetermeer, waarin de verkoop van hennepproducten door de gemeente wordt gedoogd. Dit bedrijf/deze bedrijven zijn gevestigd in het pand [adres], waar vanuit ook de bevoorrading van de coffeeshop plaatsvindt. Verdachte woont bij het bedrijf, hij voert feitelijk samen met [medeverdachte] het bedrijf en zij geven daarbij leiding aan anderen, die de hennep bewerken, joints maken en dergelijke. Verdachte doet vooral de inkoop en onderhoudt in dat kader de contacten met de leveranciers van de hennep. De aandeelhouders van [Bedrijf A], een broer van [medeverdachte] en ene [naam], komen slechts een paar maal per jaar in het pand (2).
2. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen (3), waarin het binnentreden op maandag 7 april 2008 in het pand [adres] te Zoetermeer en de inbeslagneming van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen wordt gerelateerd. In het dossier bevindt zich verder een proces-verbaal van bevindingen, waarin het onderzoek aan de inbeslaggenomen goederen wordt beschreven. (4) De verbalisant verklaart dat hij de aangetroffen joints heeft geteld en de overige verdovende middelen heeft gewogen, hetgeen heeft geresulteerd in de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden.
Verdachte heeft bij de politie (5) en ter terechtzitting verklaard dat hij de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Er zijn dus voldoende bewijsmiddelen voorhanden om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen.
3. De raadsman heeft echter tot verweer aangevoerd dat de politie onrechtmatig is binnengetreden. De raadsman heeft hieraan de conclusie verbonden dat dit moet leiden tot uitsluiting van het bewijs dat door dit onrechtmatige binnentreden is verkregen en dat dit tot gevolg moet hebben dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Volgens de raadsman waren er onvoldoende feiten en omstandigheden voor een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet.
4. Omtrent deze feiten en omstandigheden komt uit het dossier het volgende naar voren.
Op vrijdag 29 februari 2008 heeft de politie naar aanleiding van een overvalalarm bij een bedrijf genaamd [Bedrijf B], gevestigd op het adres [adres] te Zoetermeer, aldaar een onderzoek ingesteld. De deur van het betreffende adres bleek een schuur- en garagedeur zonder bel. Naast deze garage en deel uitmakend van hetzelfde gebouw, bevond zich een bedrijfsunit met huisnummer 46 en daarnaast een woning met nummer 44, die ook deel uitmaakt van het pand. De politie heeft aangebeld bij nummer 46 en daar gesproken met verdachte, die woont op nummer 44. Er bleek geen sprake van een overval. Verdachte deelde de politie mee dat de garage op nummer 48 en het bedrijfspand op nummer 46 van de "Casa" waren en dat [Bedrijf B] een bedrijf was op naam van [Bedrijf A].
De verbalisanten relateren dat zij, terwijl zij naar de voordeur van het pand liepen, een henneplucht roken, volgens hen afkomstig uit een afvalcontainer bij de voordeur van het pand, die gevuld was met hoofdzakelijk plastic vuilniszakken. Zij hebben één van de zakken opengesneden; deze bevatte alleen huisvuil.
Verbalisanten merken voorts op dat verdachte terughoudend reageerde op de mededeling van de reden van de komst van de politie, alsof hij iets te verbergen had. Daarnaast verklaren zij dat hen ambtshalve bekend is dat de "Casa" een ruimte is in het gebouw van "De Boerderij" te Zoetermeer, waar de gemeente Zoetermeer de verkoop en het gebruik van softdrugs gedoogt en dat de heren [eigenaren bedrijven A en B] in het verleden de "Casa" hebben voorzien van softdrugs.
Met toestemming van verdachte kijken de verbalisanten in de garage op nummer 48, die tot ongeveer 2,50 meter blijkt te zijn ingekort. (6)
5. Naar aanleiding van de bevindingen in dit proces-verbaal is bij de politie het vermoeden ontstaan dat in het betreffende pand mogelijk een hennepkwekerij was gevestigd. Op donderdag 13 maart 2008 om 01.54 uur is aan de achterzijde van het betreffende pand een warmtescan uitgevoerd door J.C. Silvius, fraudespecialist van Eneco, waarbij volgens het loopproces-verbaal van de politie een verhoogde warmteconcentratie afkomstig uit een uitlaatrooster is geconstateerd. (7) Dit is door Silvius op schriftelijke vragen van de officier van justitie, gesteld naar aanleiding van verzoeken van de verdediging, (8) en ter terechtzitting, waar Silvius als getuige-deskundige is gehoord, bevestigd. (9) Een afdruk van de betreffende scan bevindt zich in het dossier. (10)
Op maandag 7 april 2008 is de politie binnengetreden zoals hierboven onder 1 vermeld. Er is geen hennepkwekerij aangetroffen. Wel lagen er in het pand henneptoppen te drogen met behulp van een ventilator, die uitkwam op het zojuist bedoelde ventilatierooster. (11)
6. Naar het oordeel van de politierechter kon de politie op grond van de vermelde feiten en omstandigheden redelijkerwijze vermoeden dat in de betreffende panden een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. In het bijzonder de hennepgeur uit de afvalcontainer bij het pand, in relatie tot de mededelingen van verdachte, betrekking hebbende op de "Casa", konden tot dit vermoeden leiden. De warmtescan kon voor dat vermoeden als een bevestiging worden beschouwd. De politierechter overweegt daartoe nog het volgende.
7. De verdediging heeft de betreffende feiten en omstandigheden ieder afzonderlijk bestreden. Zo zou hennepgeur alleen niet tot het bedoelde vermoeden kunnen leiden. Dit argument van de verdediging, ontleend aan een arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 23 februari 2009 (LJN NH3912), gaat echter niet op. In dat arrest ging het om een vleugje van de geur van een zojuist gerookte joint aan iemands kleding. Dat is een andere situatie dan waarvan hier sprake is. Anders dan de raadsman heeft betoogd, betekent het feit dat in de bewuste afvalzak geen hennep werd aangetroffen, niet dat het waarnemen van de henneplucht door de verbalisanten dus op een vergissing berustte of onjuist was gebleken. De herkomst van die geur was alleen nog niet vastgesteld.
Ook heeft de verdediging bij repliek nog aangevoerd dat het feit dat het pand kennelijk toebehoorde aan mensen die bij de "Casa" betrokken waren, niet mag bijdragen aan de verdenking.
De politierechter deelt dit standpunt niet. Vanzelfsprekend betekent het enkele feit dat iemand die bij de "Casa" betrokken is, niet dat die persoon per definitie verdacht is. In combinatie met de hennepgeur uit de afvalcontainer mocht dit gegeven echter in dit geval wel als een relevante factor door de politie worden meegewogen voor de verdenking.
8. Tot slot heeft de verdediging -te vuur en te zwaard, mag de politierechter wel zeggen-de betrouwbaarheid en de waarde van de warmtescan bestreden. De verdediging heeft ter zake een eigen deskundigenrapport op laten maken en heeft Silvius ter terechtzitting als getuige-deskundige doen horen. De strekking van het verweer is dat Silvius onvoldoende deskundig is, dat de warmtescan onjuist is uitgevoerd en dat de resultaten onbetrouwbaar zijn.
Naar het oordeel van de politierechter is daarvan geen sprake. De getuige-deskundige heeft zijn kennis en vaardigheden waar het gaat om het doel dat met de door hem uitgevoerde warmtescans wordt beoogd -te weten het vaststellen van relatieve temperatuurverschillen- ter zitting voldoende onderbouwd. Gelet op dit doel is ook de instelling van de emissiecoëfficiënt op de camera niet relevant, nu die slechts van belang is om absolute waarden te meten, hetgeen zoals gezegd niet het doel was van de onderhavige warmtescan. Het argument dat de camera niet betrouwbaar zou zijn bij gebreke van een callibratierapport of aanschafbewijs, is achterhaald door het tonen van de order door Silvius ter zitting, waaruit volgt dat de camera op 27 mei 2007 is geleverd.
Op de afdruk van de warmtescan in het dossier (12) is, ook voor een leek als de politierechter, te zien dat het ventilatierooster in relatie tot de rest van de gevel relatief lichtgekleurd is, waarbij de lichte kleur aan de onderzijde van het rooster nog intenser is dan aan de zijkanten en aan de bovenzijde. Gelet op de eveneens afgebeelde kleurschalen betekent dit dat er sprake is van een temperatuurverschil, waarbij de temperatuur van het betreffende rooster c.q. van de bouwmaterialen rond dat rooster hoger is dan van de overige bouwmaterialen van de betreffende gevel. Dat Silvius hierin een afwijkend warmtebeeld zag dat voor hem aanleiding was om daarvan een opname te maken, komt de politierechter begrijpelijk voor. Dat de scan geen vergelijking is met buurpanden, doet daarbij niet ter zake, nu Silvius nergens heeft verklaard dat het erom ging dat de temperatuur van het pand afweek van de temperatuur van buurpanden. Hij heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de panden in de omgeving niet zo'n ventilatierooster hadden. Dat geeft naar het oordeel van de politierechter niet alleen aan dat het geen zin had van die panden ook een warmtescan te maken, maar bovendien dat de aanwezigheid van een ventilatierooster niet zonder meer vanzelfsprekend is in een pand als dit.
Silvius heeft ter zitting verder nog verklaard dat de intensere plek aan de onderkant van het rooster erop wijst dat er onder een zekere druk lucht uit het pand komt.
Het voorgaande brengt mee dat de warmtescan door de politie redelijkerwijze kon worden beschouwd als een bevestiging van het vermoeden dat er in het pand mogelijk een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. De verdediging heeft ook geen andere reële mogelijkheden geopperd die -'s nachts tegen 02.00 uur in een bedrijfspand- tot een soortgelijk warmtebeeld zouden hebben kunnen leiden en de politierechter kan daarvan zelf ook geen voor de hand liggende voorbeelden bedenken.
Dat achteraf geen hennepkwekerij aanwezig bleek, kan aan het voorgaande niet afdoen. Net zo min als de vaststelling achteraf dat sprake is van een strafbaar feit kan bijdragen aan een redelijke verdenking vooraf, kan de afwezigheid van een hennepkwekerij achteraf een redelijke verdenking vooraf onderuit halen.
9. Uit het voorgaande volgt dat de politierechter het binnentreden en de daarop gevolgde inbeslagneming rechtmatig acht, zodat er geen reden is voor bewijsuitsluiting.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de politierechter tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen dat verdachte:
op 07 april 2008 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een bedrijf (coffeeshop Casa) opzettelijk heeft bereid ongeveer
-11.118 joints, bevattende hennepprodukten en hasjiesj (gemiddeld 0,2 tot 0,3 gr per joint)
en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,47 kilogram vulling voor joints bevattende hennepprodukten en hasjiesj en
- 19,05 kilogram hennep(toppen) en
- 5,75 kilogram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De in het pand aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen overtreft de toegestane aan te leveren hoeveelheid in zeer ruime mate, terwijl dit verdachte -die al jaren voor "de Casa" werkt- juist vanwege de geprivilegieerde positie van de "Casa" zonder meer duidelijk had moeten zijn en ook duidelijk was aan welke voorwaarden behoort te worden voldaan om straffeloos softdrugs in voorraad te mogen hebben. Het argument van medeverdachte [medeverdachte] dat er, vanwege afwezigheid van diverse medewerksters en dreigende afwezigheid van een volgende, met het oog op de belangen van de gebruikers meer voorraad dan anders aanwezig moest zijn, kan de politierechter niet overtuigen. Niemand hoeft in softdrugs te handelen; dit is een keuze van verdachte. Het is duidelijk dat ook commerciële belangen bij het aanleggen van de huidige zeer grote voorraad een rol hebben gespeeld; er gaan aanzienlijke geldbedragen om in het onderhavige bedrijf. Naar het oordeel van de politierechter hebben verdachte en zijn medeverdachte misbruik gemaakt van de bevoorrechte positie van de "Casa".
In andere Opiumwetzaken van aanzienlijke geringere omvang overweegt de rechtbank steeds dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Dit is in het bijzonder het geval voor jongeren. Overtredingen van de Opiumwet gaan bovendien vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit. Verdachte heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan, deze negatieve verschijnselen gestimuleerd. Dat de overheid om haar moverende redenen -voor aanzienlijk geringere hoeveelheden dan verdachte voorhanden had- een gedoogbeleid voert, kan daar niet aan afdoen.
Een geheel voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is bepleit, acht de politierechter dan ook niet op zijn plaats. Zij vindt de door de officier van justitie gevorderde straffen, gelet enerzijds op het tijdsverloop en het feit dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking is geweest en anderzijds gelet op de ernst van het feit, redelijk en passend.
De politierechter bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening houden met de omstandigheid dat verdachte een ondergeschikte positie heeft ten opzichte van [medeverdachte] en derhalve waarschijnlijk ook een lagere vergoeding kreeg voor zijn werkzaamheden. De politierechter ziet hierin geen aanleiding om ook een lagere werkstraf op te leggen, nu gelet op de voorraad verdovende middelen, een werkstraf van 240 uur echt als een minimum moet worden beschouwd.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank eveneens rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Beslag
In het dossier bevindt zich een lijst met onder verdachte inbeslaggenomen goederen. De officier van justitie en verdachte hebben ter zitting verklaard dat deze reeds aan verdachte zijn teruggegeven. De politierechter gaat er daarom vanuit dat er geen beslissing meer behoeft te worden genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De politierechter,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een geldboete van € 2.500,-- (TWEEDUIZENDVIJFHONDERD EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr N.B. Verkleij, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Tjokrojoso, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van
16 maart 2010.
(1) Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en geschriften met paginanummers, betreft dit de paginanummers van de processen-verbaal en geschriften in het OPS-dossier met de nummers 1551/2008/5951 - 42, doorgenummerd 1 t/m 120 en 1551/2008/5951 - 73, doorgenummer 121 t/m 207.
(2) Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2010, verklaring verdachte
(3) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2008, blz. 71
(4) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2008, blz. 77/78
(5) Processen-verbaal van verhoor verdachte, blz. 79/80 en blz. 86/87
(6) Proces-verbaal van bevindingen, blz. 67/68
(7) Loopproces-verbaal , blz. 7
(8) Brief van Silvius d.d. 1 februari 2010 onder 3, ongedateerde brief van Silvius (n.a.v. fax van 7 oktober 2009) onder 5.
(9) Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2010, verklaring Silvius
(10) Ander geschrift, blz. 106
(11) Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2010, verklaring verdachte
(12) zie noot 5, blz. 105