ECLI:NL:RBSGR:2010:BL3698

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/8639, 08/8857 en 09/5247
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunningen voor Rabo-Wielaterrein Noordwijkerhout

In deze zaak gaat het om de beroepen van eisers sub 1 en sub 2 tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout, waarbij bouwvergunningen zijn verleend voor de eerste en tweede fase van het bouwplan op het voormalige Rabo-Wielaterrein. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 20 januari 2010 uitspraak gedaan. De rechtsvoorgangster van vergunninghoudster, Rabo Vastgoed B.V., diende op 25 oktober 2006 een aanvraag in voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een ondergrondse parkeergarage, commerciële ruimtes, 21 appartementen en 7 woningen. De vergunning werd verleend op 8 mei 2007, met een vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de gemeente in overeenstemming zijn met de geldende bestemmingsplannen, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Centrum" en de partiële herziening daarvan. De rechtbank oordeelt dat de vrijstelling terecht is verleend, omdat het bouwplan past binnen de situaties waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers sub 1 en sub 2 verworpen, onder andere omdat de rechtbank van oordeel is dat de belangen van eisers voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouwvergunningen op goede gronden zijn verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 januari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/8639 WRO, AWB 08/8857 WRO en AWB 09/5247 WW44
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[A], [B], [C] en [D], allen wonende te [plaats], eisers sub 1,
gemachtigde [E],
en
de besloten vennootschappen Plusstate B.V., gevestigd te Den Haag en Digros B.V., gevestigd te Hoofddorp, eisers sub 2,
gemachtigde mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout, verweerder.
Derde partij: de besloten vennootschap Bouwfonds Ontwikkeling B.V., gevestigd te Delft, vergunninghoudster,
gemachtigde mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
IPROCESVERLOOP
De rechtsvoorgangster van vergunninghoudster, Rabo Vastgoed B.V., heeft op 25 oktober 2006 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een ondergrondse parkeergarage, commerciële (winkel)ruimten, 21 appartementen en 7 woningen op gronden gelegen tussen de Dorpsstraat, de Dorpsringweg en het Schoollaantje te Noordwijkerhout, plaatselijk bekend als het voormalige Rabo-Wielaterrein (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 8 mei 2007, verzonden op 15 mei 2007, heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 27 oktober 2008, verzonden op 30 oktober 2008, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, het tegen het besluit van 8 mei 2007 door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 28 november 2008, ingekomen bij de rechtbank op 2 december 2008 onder registratienummer AWB 08/8639 WRO, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Voorts hebben eisers sub 2 bij brief van 10 december 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, onder registratienummer AWB 08/8857 WRO, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij besluit van 23 december 2008, verzonden op 12 januari 2009, heeft verweerder aan Rabo Vastgoed de op 16 mei 2007 aangevraagde reguliere bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwplan.
Bij besluit van 11 juni 2009, verzonden op 15 juni 2009, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften van 18 mei 2009, het tegen het besluit van 23 december 2008 door eisers sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 bij brief van 24 juli 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum onder registratienummer AWB 09/5247 WW44, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Vergunninghoudster heeft bij brieven van 2 maart 2009, 9 juli 2009 en 16 juli 2009 haar zienswijze op de beroepen gegeven.
Bij brief van 8 oktober 2009 heeft verweerder nadere stukken overgelegd.
Het beroep is op 29 oktober 2009 ter zitting behandeld.
Namens eisers sub 1 zijn [C] en [D] verschenen.
Eisers sub 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door [F], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam.
Verweerder was vertegenwoordigd door drs. R.E. Koekkoek, J. Jansen-van der Heijden en P.J.J. van der Putten.
Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [G] en [H], bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
II OVERWEGINGEN
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het besluit van 8 mei 2007, zowel wat betreft de bouwvergunning als wat betreft de vrijstelling, met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. Het ontwerpbesluit, alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 4 januari 2007 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij brieven van 5 februari 2007, ingekomen bij verweerder op 6 februari 2007, hebben eisers sub 1 een zienswijze ingediend. Eisers sub 2 hebben bij brief van 7 februari 2007, ingekomen bij verweerder op 8 februari 2007, een zienswijze ingediend.
De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op het vorenstaande ten onrechte een bezwaarschriftprocedure heeft gevoerd. De rechtbank verbindt hieraan evenwel geen consequenties, nu partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateren van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan voorziet in de bouw van een ondergrondse parkeergarage, commerciële (winkel)ruimten, 21 appartementen en 7 woningen op gronden gelegen tussen de Dorpsstraat, de Dorpsringweg en het Schoollaantje in Noordwijkerhout. Het terrein is plaatselijk bekend als het voormalige Rabo-Wielaterrein en is gelegen in de historische kern van Noordwijkerhout. In dit gebied geldt een bijzonder welstandsniveau. Door verplaatsing van Aannemingsbedrijf Wiela B.V., het slopen van de woning Dorpsstraat 3 en het slopen van het voormalige kantoor van de Rabobank, is de huidige locatie beschikbaar gekomen voor de herontwikkeling met commerciële ruimten en woningbouw.
Eisers sub 1 wonen in het appartementgebouw aan de [a-straat 1], op ongeveer vijftien meter afstand van het bouwplan.
Eisers sub 2 exploiteren de supermarkt Digros op de hoek van de Dorpsringweg en het Schoollaantje.
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Wow, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn. De bouwvergunning tweede fase mag slechts en moet ingevolge het derde lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ter plaatse gold ten tijde van belang het bestemmingsplan "Centrum", dat op 28 oktober 1976 door de raad van de gemeente Noordwijkerhout is vastgesteld en op 25 april 1978, behoudens enkele onderdelen, door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: GS) is goedgekeurd. Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft zijn op grond van dit bestemmingsplan de bestemmingen "Eigen stoep", "Gemengde bebouwing II (horeca, kantoren, woningen)" en "Achterterreinen" gegeven.
Ter plaatse gold ten tijde van belang voorts de Partiële herziening bestemmingsplan "Centrum, perceel Dorpsstraat 3 ", die op 16 december 1997 door de raad van de gemeente Noordwijkerhout is vastgesteld en op 21 april 1998 door GS is goedgekeurd. De doelstelling van deze herziening was het juridisch-planologisch consolideren van het op dat moment bestaande gebruik binnen het plangebied, in afwachting van een nieuw bestemmingsplan voor het gehele centrum. Daartoe zijn de bestemmingen "Eigen stoep", "Gemengde bebouwing II (horeca, kantoren, woningen)", "Achterterreinen", en "Timmerwerkplaats" herzien in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Tuin", "Erf" en "Bedrijfsdoeleinden".
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met zowel het bestemmingsplan "Centrum" als met de Partiële herziening bestemmingsplan "Centrum, perceel Dorpsstraat 3". De strijdigheid betreft zowel de doeleindenomschrijving als de bebouwingsvoorschriften. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Op 19 juni 2008 heeft de raad van de gemeente Noordwijkerhout het bestemmingsplan "Noordwijkerhout Centrum 2007" vastgesteld. Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, zijn de bestemmingen "Woondoeleinden", "Centrumdoeleinden" en "Erven" gegeven. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bouwplan in overeenstemming is met dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is bij besluit van GS van 17 februari 2009 goedgekeurd. Het bestemmingsplan heeft met ingang van 4 maart 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het besluit van GS van 17 februari 2009 is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS). Vaststaat dat een verzoek om voorlopige voorziening niet is ingediend, waardoor het bestemmingsplan op grond van artikel 28, zevende lid, van de WRO, op 15 april 2009 in werking is getreden. Omdat nog niet op het beroep is beslist, is het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk.
De rechtbank verwerpt het standpunt van vergunninghoudster dat de beroepen bij gebreke van procesbelang van eisers niet-ontvankelijk verklaard behoren te worden. Anders dan vergunninghoudster stelt, is het bestemmingsplan "Noordwijkerhout Centrum 2007" niet in rechte onaantastbaar. Vernietiging van het besluit van GS van 17 februari 2009 kan tot gevolg hebben dat het bestemmingsplan "Noordwijkerhout Centrum 2007" niet langer het ter plaatse van het bouwplan geldende bestemmingsplan is. Eisers hebben belang bij de beoordeling van hun beroepen omdat het toetsingskader voor het bouwplan in dat geval gevormd wordt door de bestemmingsplannen "Centrum" en Partiële herziening bestemmingsplan "Centrum, perceel Dorpsstraat 3 ", waarmee het bouwplan in strijd is.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben GS in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 9 oktober 2007 een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota regels voor Ruimte. Volgens die lijst kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang, in het stedelijk gebied het bouwen ten behoeve van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens et cetera) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden et cetera) - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie, alsmede het oprichten van winkels, bedrijvigheid en kantoren en de daarbij behorende voorzieningen en het omzetten van bestaande functies naar winkel-, bedrijfs- en kantoorfuncties.
Weliswaar heeft verweerder het verlenen van de vrijstelling getoetst aan het 'oude' besluit van 19 december 2006, doch de rechtbank merkt op dat er inhoudelijk geen verschil bestaat tussen het besluit van 9 oktober 2007 en het eerdere besluit van 19 december 2006 van GS. De wijzigingen gaan over juridische terminologie.
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan past binnen de situaties waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend. Immers, het bouwplan betreft woningen en winkels.
GS hebben in hun besluit van 9 oktober 2007 uitzonderingen geformuleerd waarin is bepaald in welke gevallen geen gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ook hebben zij in dat besluit randvoorwaarden geformuleerd waaraan moet zijn voldaan alvorens van die bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Uit akoestisch onderzoek moet blijken dat aan de voorkeursgrenswaarden voor industrie-, railverkeers-, en wegverkeerslawaai ingevolge (voor zover hier relevant) de Wet geluidhinder wordt voldaan. Plannen mogen er voorts niet toe leiden dat de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 genoemde grenswaarden worden overschreden. Indien sprake is van overschrijding van de daggrenswaarde voor fijn stof mag de vrijstelling wel gebruikt worden, mits de concentratie van de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft binnen het daarvoor geldende gebied.
Eisers sub 2 stellen dat geen gebruik kon worden gemaakt van de lijst met categorieën van gevallen, omdat niet wordt voldaan aan twee randvoorwaarden. Zij stellen dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan of onvoldoende inzicht heeft verschaft in de gevolgen van het bouwplan voor de geluidsbelasting op de geplande nieuwbouwwoningen en de luchtkwaliteit ter plaatse. Het akoestisch onderzoek waaruit blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder wordt voldaan, is onvolledig en onjuist uitgevoerd. Datzelfde geldt voor het onderzoek waaruit blijkt dat de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 genoemde grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden. Ten slotte stellen eisers sub 2 dat het bouwplan getoetst had moeten worden aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Arcadis heeft in opdracht van verweerder in het tweede kwartaal van 2006 met betrekking tot het bouwplan een geluid- en luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De bevindingen daarvan zijn uitgewerkt in de rapporten van 20 december 2006 en 16 oktober 2007. In het rapport van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zoals gesteld in de Wet geluidhinder. In de rapporten van het luchtkwaliteitsonderzoek wordt geconcludeerd dat de berekende luchtkwaliteitconcentraties liggen onder de jaargemiddelde en etmaalgemiddelde grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 en dat geen overschrijding van de grenswaarden dreigt. Arcadis heeft bij schrijven van 17 maart 2009 gereageerd op hetgeen eisers sub 2 stellen, en haar conclusies uit beide rapporten aangepast. Arcadis stelt in genoemde brief dat ondanks de kleine aanpassingen, er niets verandert aan de conclusies van zowel het akoestisch onderzoek als het luchtkwaliteitsonderzoek. Arcadis stelt dat eisers sub 2 terecht hebben betoogd dat ten tijde van het nemen van het besluit van 27 oktober 2008 de op 15 november 2007 in werking getreden titel 5.2 van de Wet milieubeheer van toepassing was, maar dat het bouwplan ook daaraan voldoet, omdat de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 ongewijzigd zijn opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRS van 11 maart 2009, LJN: BH5498, en is van oordeel dat eisers sub 2 niet aannemelijk hebben gemaakt dat het geactualiseerde rapport van 16 oktober 2007 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet aan zijn standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 ten grondslag mocht leggen. Nu voorts in bijlage 2 van de Wet milieubeheer dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes zijn neergelegd als in het Besluit luchtkwaliteit 2005, is het bouwplan, gelet op het vorenstaande, evenmin in strijd met de thans van toepassing zijnde luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, zodat het hanteren van de niet meer geldende regelgeving met betrekking tot de aan de luchtkwaliteit te stellen eisen geen reden vormt het bestreden besluit van 27 oktober 2008 niet in stand te laten.
Zoals in paragraaf 5.2 van de ruimtelijke onderbouwing in het kader van de Wet geluidhinder is vermeld, bevinden zich langs alle wegen geluidszones, behalve langs woonerven, 30 km/u-wegen, en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidniveaukaart vaststaat dat de geluidbelasting aan de gevels van aanliggende woningen op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt. De wegen die aan het bouwplan grenzen, te weten de Dorpsstraat, de Dorpsringweg en het Schoollaantje zijn aangewezen als 30 km/u-weg. Dit betekent dat er geen geluidszone geldt als bedoeld in de Wet geluidhinder en dat ter plaatse de voorschriften uit de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen verweerder dienaangaande in de ruimtelijke onderbouwing heeft overwogen en in het rapport van Arcadis van 20 december 2006 daarover is gesteld, niet kan worden staande gehouden dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan of onvoldoende inzicht heeft verschaft in de gevolgen van het bouwplan voor de geluidsbelasting op de geplande nieuwbouwwoningen ter plaatse. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wat betreft geluid mocht afgaan op genoemd rapport van 20 december 2006. Eisers sub 2 hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan voornoemde randvoorwaarden, reden waarom verweerder bevoegd was de vrijstelling te verlenen.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 februari 2009, registratienummer AWB 09/357 WRO, is het verzoek van eisers sub 1 om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. In deze uitspraak is gemotiveerd aangegeven dat en waarom niet gezegd kan worden dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. De rechtbank ziet in de bodemprocedure geen aanleiding om van het standpunt van de voorzieningenrechter af te wijken. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in genoemde uitspraak, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, en maakt deze tot de hare.
Eisers sub 2 zijn van mening dat ten onrechte niet nader is onderzocht of de Flora- en faunawet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan.
Verweerder heeft onder verwijzing naar de notitie van bevindingen van veldbezoek van Bureau Waardenburg B.V., Adviseurs voor ecologie & milieu, van 22 november 2005 (hierna: Waardenburg), in de ruimtelijke onderbouwing gesteld dat uit het veldonderzoek is gebleken dat er geen aanleiding was een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet aan te vragen vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten planten of dieren. Ook de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is in dat onderzoek niet vastgesteld. Het pand Dorpsstraat 3 is door brand verwoest en daarna gesloopt in verband met de ontstane gevaarlijke situatie. De ter plaatse aanwezige kastanjeboom is in 2006 gekapt. Het gebouw van de Rabobank is tot kort voor de sloop in gebruik geweest als tijdelijke woning. Bij de sloop zijn geen vleermuizen aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2009, LJN: BJ3407, de vraag of voor de uitvoering van het bouwplan ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde komt in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat verweerder geen vrijstelling voor het plan had mogen verlenen voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat. In genoemde notitie van Waardenburg is vermeld dat diersporen niet zijn waargenomen, noch (resten van) bijzondere plantensoorten zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gezien de door Waardenburg opgestelde notitie, zich op het standpunt mocht stellen dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat. In hetgeen eisers sub 2 aanvoeren is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, indien bij de uitvoering van het bouwplan niettemin beschermde diersoorten worden aangetroffen, alsnog ontheffingen kunnen worden verkregen. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de op de locatie waar het bouwplan is voorzien aanwezige kastanjeboom is geveld en de oude bebouwing inmiddels volledig is gesloopt, waarbij geen (sporen van) beschermde diersoorten zijn aangetroffen.
Eisers sub 2 zijn van mening dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte, reden waarom de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 2.5.30 van de bouwverordening en de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb. In dit verband hebben zij aangevoerd dat het bouwplan te weinig eigen parkeerplaatsen heeft en dat verweerder het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het bouwplan onjuist heeft berekend. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening verleend.
Verweerder stelt dat om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, als uitgangspunt is gehanteerd de hoge parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen voor eensgezinswoningen en 1,5 parkeerplaatsen voor appartementen. Voor 7 grondgebonden woningen en 21 appartementen levert dat een parkeerbehoefte op van 12,6 + 31,5 = 44,1, afgerond 44 plaatsen. Voor de 1.470 vierkante meter commerciële ruimte wordt een parkeernorm aangenomen van 2,5 per 100 vierkante meter (wijk-, buurt- en dorpscentra, matig stedelijk). Voor de commerciële ruimten levert dat een parkeerbehoefte op van 36,75, afgerond 37 plaatsen. Het totale bouwplan kent derhalve een parkeerbehoefte van 44 + 37 = 81 parkeerplaatsen. De parkeergarage onder het gebouw voorziet in 43 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet aldus niet in voldoende parkeerruimte; het plan komt 38 plaatsen tekort. Het tekort wordt gecompenseerd doordat ook blijkens het in augustus en september 2009 door Arcadis uitgevoerde parkeeronderzoek 59 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in parkeergarage Victoriberg aan de Salvatorhof. Ook in het geval de parkeerbehoefte voor de commerciële ruimten berekend zou worden op de door eisers sub 2 voorgestane wijze, hetgeen zou leiden tot een additioneel tekort van 5 parkeerplaatsen, wordt in de totale parkeerbehoefte van, in dat geval, 86 parkeerplaatsen voorzien. Het laden en lossen moet plaatsvinden op de openbare weg, aan de Dorpsstraat op de daarvoor bestemde venstertijden. Verweerder stelt dat, nu aldus niet is voorzien in voldoende parkeerruimte op het eigen terrein van het bouwplan, is beoogd ontheffing te verlenen krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening van de in het eerste en derde lid neergelegde eis dat voor het parkeren ruimte is aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Verweerder stelt echter dat het verlenen van een ontheffing niet meer noodzakelijk is, en verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRS van 7 september 2005, LJN: AU2168.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30 van de bouwverordening (parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen). Vast staat eveneens dat verweerder, om bouwvergunning te kunnen verlenen, geen ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening.
Uit voormelde uitspraak van de ABRS van 7 september 2005 blijkt dat indien het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeerruimte uitdrukkelijk en op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, daarmee dat belang voldoende regeling heeft gevonden. Onder die omstandigheid brengt een redelijke toepassing van artikel 9 van de Wow, gelet op de aard van de in artikel 19, eerste lid, van de WRO geregelde zelfstandige projectprocedure, met zich dat het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het belang bij de aanwezigheid van voldoende parkeer- , laad- en losruimte voldoende regeling heeft gevonden nu blijkt dat dit belang uitdrukkelijk en op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO. De ruimtelijke onderbouwing is gebaseerd op de rapportage "Parkeer- en ontsluitingsonderzoek centrum Noordwijkerhout" van BRO adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu B.V. van 3 januari 2002. In het onderzoek wordt aanbevolen om naar extra parkeercapaciteit te zoeken. Die extra parkeercapaciteit bevindt zich blijkens het bestreden besluit van 27 oktober 2008 in genoemde parkeergarage Victoriberg aan de Salvatorhof. Hiermee is aannemelijk dat voldoende wordt voorzien in de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte en laad- en losruimte.
Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2009, verzonden op 15 oktober 2009, de resultaten van een op 29 augustus 2009 en 3 september 2009 door verkeersonderzoekbureau Dufec gehouden parkeeronderzoek overgelegd. Ook daaruit blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, genoegzaam dat is voorzien in de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRS van 12 december 2007,
LJN: BB9942, en verwerpt het betoog van eisers sub 2 dat verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door genoemde onderzoeksresultaten over te leggen. De nadere stukken zijn bij de rechtbank op 16 oktober 2009 binnengekomen, derhalve dertien dagen vóór de zitting en dienen slechts ter nadere onderbouwing van een eerder door verweerder ingenomen standpunt. De stukken zijn niet van een zodanige omvang en inhoud dat de rechtbank deze niet bij de beoordeling van het geschil zou mogen betrekken.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat de beroepsgronden van eisers sub 2 die zien op artikel 2.5.30 van de bouwverordening falen. De rechtbank merkt op dat, anders dan eisers sub 2 betogen, de bepaling van stedenbouwkundige aard is en mitsdien vor de bouwvergunning eerste fase geldt. Het feit dat paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de bouwverordening is getiteld "Voorschriften van stedebouwkundige aard en bereikbaarheidseisen" maakt dat niet anders. Het beroep van eisers sub 2 gericht tegen het bestreden besluit van 11 juni 2009, dat ziet op de bouwvergunning tweede fase, is daarom ongegrond.
Eisers sub 1 stellen dat het bouwplan hun privacy aantast doordat het bouwplan op ongeveer 15 meter afstand van hun appartementen wordt gerealiseerd, waarbij vanuit een groot aantal woningen en appartementen waarin het bouwplan voorziet direct uitzicht zal zijn op en in hun woningen. Zij zijn voorts van mening dat geen sprake is van een redelijke belangenafweging en dat eerst de door de raad van de gemeente Noordwijkerhout gewenste discussie over een totaalvisie op de ontwikkeling van het centrum van Noordwijkerhout moet plaatsvinden, alvorens over het bouwplan wordt besloten. Ten slotte zijn eisers sub 1 van mening dat verweerder ten onrechte het advies van de monumentencommissie, zonder nadere motivering, naast zich neer heeft gelegd. Zij achten dit strijdig met het motiveringsbeginsel.
De rechtbank overweegt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 24 februari 2009, registratienummer AWB 09/357 WRO, deze beroepsgronden heeft besproken, en gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom ze niet slagen. De rechtbank ziet in de bodemprocedure geen aanleiding om van het standpunt van de voorzieningenrechter af te wijken. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in genoemde uitspraak, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, en maakt deze tot de hare. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat door verweerder ter zitting is meegedeeld dat de gemeenteraad niet eerder dan in februari 2010 de Structuurvisie 2020 zal vaststellen. Deze structuurvisie volgt het door de gemeenteraad op 11 november 2000 vastgestelde Ontwikkelings- en Beeldkwaliteitsplan dorpscentrum Noordwijkerhout op. Ook in de structuurvisie zal staan dat bouwplannen als de onderhavige, met twee bouwlagen en een kap, stedenbouwkundig passend worden geacht.
Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op dit artikellid in samenhang met artikel 56a, tweede lid, van de Wow, op goede gronden de gevraagde bouwvergunning eerste fase verleend.
Aangezien geen van de in artikel 44, eerste lid, in samenhang met artikel 56a, derde lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning tweede fase verleend.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door door mr. A.L. Frenkel, mr. M.P. de Valk en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.