ECLI:NL:RBSGR:2010:BL2334

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/36544
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse nationaliteit en de beoordeling van uitzonderlijke situaties in Irak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser had op 10 juni 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvankelijk op 29 januari 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. Na een eerdere vernietiging van deze afwijzing door de rechtbank op 8 september 2009, werd de aanvraag opnieuw afgewezen op 15 september 2009. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere verwees naar het UNHCR-rapport van 27 april 2009, dat de situatie in Irak, en specifiek in Baghdad, beschrijft als ernstig en gewelddadig, met een hoog aantal burgerslachtoffers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser geen aanspraak zou maken op asiel op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeert dat de situatie in Irak, met name het willekeurige geweld in Baghdad, een uitzonderlijke situatie vormt die de bescherming van de eiser rechtvaardigt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de IND opnieuw op de aanvraag moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de IND om de actuele situatie in Irak zorgvuldig te overwegen bij de beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de recente gewelddadigheden die niet in eerdere uitspraken zijn meegewogen. De rechtbank heeft de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vermeld, waar partijen binnen vier weken na verzending van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/36544
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. R. ter Haar, advocaat te
Emmeloord;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Horn,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 10 juni 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 8 september 2009 is het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2009 vernietigd. Bij besluit van 15 september 2009 heeft verweerder de aanvraag (opnieuw) afgewezen.
Bij brief van 8 oktober 2009 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 5 november 2009 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 12 januari 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.1.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV 2009/291) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet in de bescherming die artikel 15 van de Definitierichtlijn beoogt te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken.
2.1.3 Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit Baghdad, Centraal-Irak. In geschil is de vraag of zich in Baghdad een uitzonderlijke situatie voordoet, waarbij de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar deze gebieden louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of zijn persoon.
2.1.4 Eiser heeft zijn standpunt hieromtrent onder meer onderbouwd met een verwijzing naar het UNHCR rapport van 27 april 2009: 'UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum-seekers' (UNHCR Eligibility Guidelines).
In de UNHCR Eligibility Guidelines wordt op pagina 19, voetnoot 24, vermeld:
'In the European Union, where the term "subsidiary protection" is used, UNHCR considers that asylumseekers originating from the Central Governorates of Baghdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa and Salah Al-Din who are not found to be refugees should receive subsidiary protection under Article 15(c) of the EU Qualification Directive (...). Applying the reasoning of the European Court of Justice in Elgafaji v. Netherlands State Secretary of Justice (Case C-465/07, 17 February 2009), (...) UNHCR considers the degree of violence which characterizes the ongoing armed conflict in those areas to be of such a high level that there are substantial grounds for believing that a civilian, if returned to those areas, would, solely because of his/her presence in those areas, face a real risk of being subject to a serious and individual threat to his/her life or person.'
Voorts wordt in voetnoot 8 van pagina 13 van deze Guidelines vermeld:
'In 2009, several mass-casualty attacks have taken place, with a particular spike in March, including:
- 26 March 2009: A bomb in a parked car exploded in a market in the Sha'ab neighbourhood of Baghdad, killing 20 people and wounding more than 35, many of them women and children.
- (...).
- 10 March 2009: At least 33 people were killed and more than 50 injured in a suicide bomb attack on a reconciliation gathering of Sunni and Shi'ite Muslim tribal leaders and security officials in a crowded market in Abu Ghraib in western Baghdad. The blast also killed a reporter and cameraman from the private Baghdadiya satellite channel and wounded a cameraman from the state-run Al-Iraqiya channel.
- 8 March 2009: A suicide bomber killed 28 people, mostly police and police recruits, and wounded 57 at the main police academy in Baghdad. An AQI-linked group claimed responsibility for the bomb attack.
- (...).
- (...).
- 11 February 2009: Sixteen people were killed and 25 wounded when twin car bombs exploded at a bus terminal and market area in Baghdad.
- 4 January 2009: At least 40 people were killed and 72 were wounded in a suicide bombing at the doorstep of one of Iraq's holiest Shi'ite sites in Baghdad's Kadhemiyah neighbourhood.
- (...)
2.1.5 Uit de hiervoor aangehaalde informatie leidt de rechtbank af dat in Irak, en meer in het bijzonder in Baghdad, in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit, en met name in maart 2009, sprake was van ernstig en wijdverspreid geweld, met grote aantallen burgerslachtoffers tot gevolg. Het geweld had bovendien een willekeurig karakter.
De situatie in Irak rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder volstaat met een enkele mededeling van zijn standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. De verwijzing door verweerder naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 januari 2009 in de zaak F.H. tegen Zweden (JV 2009/74) maakt dit niet anders, nu de hiervoor genoemde gebeurtenissen na dit arrest hebben plaatsgevonden en derhalve door het EHRM niet zijn meegewogen bij de beoordeling van de situatie in Irak.
2.1.6 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen aanspraak maakt op verlening van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.2 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 september 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,--, te voldoen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, voorzitter en mrs. L.J.C. Hangx en L.G. Wijma, rechters, en door de voorzitter en mr. M.H.B. Boksebeld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing