ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0017

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/23549
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van ononderbroken verblijf in Nederland en de toepassing van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 juni 2009, waarin haar geen aanbod werd gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud). De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de eiseres terecht een onderbroken verblijf na 13 december 2006 is tegengeworpen door de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de toetsing van het ononderbroken verblijf in Nederland beperkt dient te zijn tot de periode tussen 1 april 2001 en 13 december 2006, zoals vastgelegd in de Regeling. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de referteperiode niet correct had toegepast, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verplichtte de verweerder om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 644,--, en het griffierecht van € 150,--. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in het proces van verblijfsvergunningverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/23549
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiseres,
gemachtigde mr. P.B. Weenink, advocaat
te Amsterdam en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M. Buijsman,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 9 december 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de schriftelijk kenbare handeling van 12 november 2008, waaruit blijkt dat door verweerder aan eiseres geen aanbod wordt gedaan om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (de Regeling).
Bij besluit van 8 juni 2009 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen is beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 8 december 2009 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.B. Weenink.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de vraag of verweerder eiseres terecht geen aanbod heeft gedaan om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de Regeling, omdat eiseres niet ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
2.2. Niet in geschil is dat eiseres in 2008 van Nederland naar België is gereisd. Daar heeft zij enige tijd verbleven.
Op 27 mei 2008 heeft de burgemeester van Amsterdam op grond van de Regeling de verklaring afgegeven dat eiseres gedurende het gehele jaar 2006 in Nederland heeft verbleven (de burgemeesterverklaring). Eiseres had deze verklaring op 3 april 2007 aangevraagd.
2.4. In het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006, 30 891, nr. 4) (het Coalitieakkoord) is besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af te wikkelen. Daartoe is beleid tot stand gekomen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn.
Uit het beleid van verweerder, zoals dit is neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11 blijkt, dat op grond van de Regeling, voor zover hier relevant, een aanbod wordt gedaan om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen aan de vreemdeling:
a.[…];
b. die sinds 1 april ononderbroken in Nederland heeft verbleven; en
c. […].
Ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 wordt slechts aangenomen indien:
1. de vreemdeling op 13 december 2006 behoorde tot de doelgroep van het project Terugkeer (oorspronkelijk project en zij-instroom) én viel onder een van rijkswege verstrekte voorziening;
2. de vreemdeling zich op 13 december 2006 hier te lande bevond in een procedure omtrent een verblijfsvergunning;
3. de vreemdeling op 13 december 2006 in het bezit was van een verblijfsvergunning; of
4. dit blijkt uit een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling feitelijk verblijft.
Een aanbod op grond van de Regeling wordt niet gedaan indien de vreemdeling na 1 april 2001 aantoonbaar is vertrokken uit Nederland.
3.1. Eiseres heeft betoogd dat verweerder haar in strijd met het beleid zoals dit is neergelegd in de Regeling een onderbroken verblijf ná 13 december 2006 (namelijk in 2008) heeft tegengeworpen. Zij stelt zich op het standpunt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bij de uitvoering van de Regeling de toetsing van het ononderbroken verblijf in Nederland te beperken tot de periode tussen 1 april 2001 en 13 december 2006.
3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de Regeling niet kan worden afgeleid dat het toetsingskader beperkt is tot 13 december 2006. In het beleid ten aanzien van ononderbroken verblijf wordt geen einddatum gesteld en geldt de enige voorwaarde dat het na 1 april 2001 moet zijn, zodat ook onderbroken verblijf na 13 december 2006 kan worden tegengeworpen.
3.3. De rechtbank overweegt dat de Regeling ten aanzien van de toetsing van het ononderbroken verblijf vier categorieën onderscheidt. Eiseres valt in categorie 4: de categorie waarbij het ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 slechts wordt aangenomen indien dit uit een burgemeestersverklaring blijkt. In deze categorie is in tegenstelling tot de categorieën 1, 2 en 3 niet de datum van 13 december 2006 als toetsmoment voor ononderbroken verblijf benoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke en bij de strekking van de Regeling aansluitende toepassing mee, dat verweerder ook voor de daar genoemde categorie 4 als toetsmoment de datum van 13 december 2006 dient te hanteren.
Hierbij heeft de rechtbank in eerste instantie aansluiting gezocht bij de aanleiding van de Regeling zoals die is neergelegd in de tekst van het Coalitieakkoord. Hierin wordt, voor zover hier relevant, aangegeven dat "[...] ambtshalve een vergunning wordt verleend aan personen die aan de volgende objectieve criteria voldoen: a. [...]; b. [...]; c. voor 13 december 2006 in opvang van het project terugkeer verkeerden [...], dan wel: d. op dat moment Nederland nog niet verlaten hadden of daaruit verwijderd waren en blijkens een uitdrukkelijke verklaring van de burgemeester daar bekend waren en aantoonbaar sinds begin 2006 verbleven [...], dan wel e. [...].
Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit verband “dat moment” geïnterpreteerd te worden als “op de datum van 13 december 2006” en is in het Coalitieakkoord beoogd ook voor categorie 4 als objectief criterium voor de aanname van ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 de datum van 13 december 2006 aan te houden.
Ononderbroken verblijf kan daarmee dan ook slechts aangenomen worden indien de vreemdeling niet binnen de referteperiode van 1 april 2001 tot en met 13 december 2006 aantoonbaar is vertrokken.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het al dan niet in aanmerking komen voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling niet af mag hangen van de voortschrijding van het proces van afwikkeling van de nalatenschap Vw (oud), temeer nu deze afwikkeling zich voor een groot deel buiten de macht van de vreemdeling voltrekt. Zou de door verweerder voorgestane lezing dat in de Regeling in de in geschil zijnde situatie geen referteperiode is bepaald gevolgd worden, dan zou dit betekenen dat het min of meer toevallige moment van toetsing in het afwikkelingsproces bepalend wordt voor de vraag of al dan niet aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
Door verweerder zijn -ook desgevraagd ter zitting- geen valide argumenten aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Nu verweerder het bestreden besluit niet heeft gebaseerd op de hiervoor genoemde referteperiode en eiseres onderbroken verblijf na deze periode heeft tegengeworpen, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en komt het wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
4. Het beroep is gegrond. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Hetgeen overigens nog door eiseres is aangevoerd hoeft hier dan ook niet verder te worden besproken.
5. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 juni 2009;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken, begroot op € 644,-- te betalen door verweerder aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, als rechter, en door deze en M.J.P. Kambeel als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.