ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07 / 24619 en 07 / 24620
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdelingen naar Angola in verband met medische noodtoestand en artikel 3 EVRM

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2009, zijn eisers, een Angolees gezin, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie, die zich baseerde op adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank moest beoordelen of de uitzetting van eisers naar Angola, gezien hun medische situatie, zou leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vergevorderd en levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte, zoals vereist voor uitzonderlijke omstandigheden onder artikel 3 EVRM. De rechtbank concludeerde dat de speculaties over de toekomstige gezondheidstoestand van eisers onvoldoende waren om aan te nemen dat hun uitzetting zou leiden tot een behandeling die in strijd is met het EVRM. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond, waarbij zij de eerdere besluiten van de staatssecretaris bevestigde. De zaak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de medische situatie van vreemdelingen in asielprocedures en de noodzaak van concrete bewijsvoering in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/24619
AWB 07/24620
Uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2009
inzake
[eiser] (zaaknummer AWB 07/24619),
geboren op [geboortedatum] 1966,
eiser,
en
[eiser] (zaaknummer AWB 07/24620),
geboren op [geboortedatum] 1974
eiseres,
mede namens haar minderjarige [kinderen],
allen van Angolese nationaliteit,
tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde mr. A.F.J. Lemmens,
tegen
de staatssecretaris van Justitie
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M. van Asperen.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 april 2003 zijn de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000
(hierna: de Vw 2000) afgewezen.
Bij uitspraak van 27 oktober 2004 (AWB 03/27713 en 03/27716) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, de tegen voornoemde besluiten van verweerder ingestelde beroepen gegrond verklaard.
Op 24 november 2005 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van de aanvragen van eisers kenbaar gemaakt. Hiertegen hebben eisers een zienswijze ingebracht.
Op 3 februari 2006 heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) zowel ten aanzien van eiser als ten aanzien van eiseres nota’s uitgebracht, waarna verweerder op
14 februari 2006 een aanvullend voornemen heeft uitgebracht. Bij brief van 2 maart 2006 hebben eisers hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Naar aanleiding van de rapporten van J.M. Persoon, psychiater, van 20 oktober 2006 heeft het BMA op 9 april 2007 ten aanzien van eisers opnieuw een nota uitgebracht.
Op 4 mei 2007 heeft verweerder een aanvullend voornemen uitgebracht. Hierop hebben eisers bij brief van 21 mei 2007 hun zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluiten van 22 mei 2007 heeft verweerder de aanvragen van eisers wederom afgewezen. Omdat vervolgens gebleken is dat de zienswijze en de bestreden besluiten elkaar hebben gekruist, heeft verweerder deze besluiten ingetrokken en op 20 augustus 2007 opnieuw op de aanvragen beslist.
Tegen deze besluiten hebben eisers op 14 juni 2007 beroep ingesteld. De gronden dateren van 13 juli 2007, nader aangevuld bij brief van respectievelijk 25 oktober 2007,
21 december 2007 en 11 januari 2008.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft verweerder een nieuw onderzoek laten verrichten door het BMA naar de gezondheidstoestand van eiseres.
Bij schrijven van 15 juli 2008 heeft het BMA een nieuwe nota uitgebracht. Op
28 augustus 2008 heeft verweerder naar aanleiding van deze nota een aanvullend verweerschrift ingediend en op 29 augustus 2008 hebben eisers op deze nota gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 november 2008, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 13 januari 2009 het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend en doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De zaak is opnieuw behandeld op de zitting van 22 september 2009, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 27 oktober 2004 (AWB 03/27713 en AWB 03/27716) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank tevens geoordeeld dat verweerder niet zonder meer heeft kunnen concluderen dat terugkeer van eisers naar hun land van herkomst, gelet op eisers medische situatie, niet kan leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). In zoverre heeft de rechtbank de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
2. Bij besluiten van 20 augustus 2007 heeft verweerder de aanvragen opnieuw afgewezen.
Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat uit de nota’s van het BMA niet blijkt dat eisers zich bevinden in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Mitsdien is er volgens verweerder geen sprake van een situatie waarin de medische toestand van eisers bij terugkeer naar het land van herkomst zal leiden tot een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
3. In beroep is namens eisers aangevoerd dat bestudering van de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) niet leidt tot de conclusie dat het ziektebeeld van eiser buiten het bereik van de bescherming als geboden door artikel
3 van het EVRM valt. Tevens is erop gewezen dat eiseres depressief is, alsmede dat ten aanzien van haar sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Volgens de behandelend psychiater zal terugkeer zonder dat eiseres succesvol wordt behandeld, ernstige geestelijke schade aan eisers en het gezin toebrengen. Gelet op het hoge angstniveau bij haar posttraumatische stressstoornis, twee depressieve episodes en de eerdere suïcidepogingen, is de kans op suïcide ondanks haar religieuze overtuiging volgens de behandelend psychiater zeer groot. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de ziekte van eiseres moet worden gekwalificeerd als ongeneeslijk in het geval eisers naar hun land van herkomst moeten terugkeren. Slechts indien de behandeling van eiseres hier te lande wordt voortgezet is de aandoening niet ongeneeslijk, aldus eisers.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Thans is uitsluitend aan de orde de vraag of terugkeer naar het land van herkomst, te weten Angola, gelet op de medische situatie van eisers, leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM.
6. Blijkens vaste jurisprudentie van het EHRM, te weten het arrest van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, (NJ 1998, 582), het arrest van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid (JV 2001/103) en het arrest N. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008/266) en in navolging daarvan de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals recentelijk de uitspraak van 3 augustus 2009 (LJN: BJ4753), kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dringende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens genoemde jurisprudentie evenwel slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Speculaties over een mogelijke toekomstige verslechtering van de gezondheidssituatie van een vreemdeling zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat de desbetreffende vreemdeling een reëel risico loopt van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, zo is in laatstgenoemde uitspraak overwogen.
7. Ten aanzien van eiser overweegt de rechtbank dat blijkens het advies van 9 april 2007 is geoordeeld dat eiser zich niet bevindt in een vergevorderd en levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Verweerder heeft om die reden eisers aanvraag afgewezen. Hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd leidt, gelet op de betreffende jurisprudentie, niet tot het oordeel dat sprake is van de hiervoor aangegeven uitzonderlijke omstandigheden. Aldus valt eisers situatie, anders dan is aangevoerd, niet onder de reikwijdte van de bescherming die artikel 3 van het EVRM beoogt te bieden.
8. Ten aanzien van eiseres overweegt de rechtbank dat uit de nota van het BMA van
15 juli 2008 blijkt dat het BMA in het geval van eiseres een medische noodsituatie op korte termijn verwacht bij het staken van de behandeling; de suïcidaliteit is nu dermate hevig dat afname van de (intensieve) begeleiding/ behandeling tot suïcide kan leiden. De vraag of eiseres zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt wordt door het BMA ontkennend beantwoord, waarbij wordt toegelicht dat de psychische aandoening van eiseres niet ongeneeslijk is.
9. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder voorts toegelicht dat eiseres niet voldoet aan het criterium volgens genoemde jurisprudentie, gelet op de geneeslijkheid van de ziekte alsmede de mate van speculatie bij de vraag of de dood, als gevolg van de psychische aandoening van eiseres, zal volgen. Volgens de gemachtigde van verweerder is geen sprake van een direct levensbedreigende ziekte, nu de ziekte van eiseres niet ongeneeslijk is.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit de nota van het BMA van
15 juli 2008 mogen afleiden dat in het geval van eiseres geen sprake is van een ziekte in een vergevorderd en direct levenbedreigend stadium, nu sprake is van speculaties over een mogelijke toekomstige verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres. Dat, zoals de gemachtigde van eisers ter zitting heeft toegelicht, de suïcidaliteit van eiseres zo hevig is dat de dood volgt als eiseres wordt uitgezet en dat er, uitgaande van een glijdende schaal tussen ziekte en gezondheid, naar zijn mening geen ruimte meer is tussen de ernstige suïcidaliteit van eiseres en de dood, kan daaraan niet af doen. De rechtbank onderkent dat eiseres lijdt aan ernstige psychische klachten. De gevolgen die een uitzetting zal hebben voor de gezondheid van eiseres blijven echter, ook bij onderkenning van de ernst van de psychische klachten, speculatief. Nu dit het geval is, kan niet worden gezegd dat sprake is van de onder rechtsoverweging 6. bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. De van de zijde van eiseres door J.M. Persoon verschafte medische rapporten brengen in dit oordeel geen verandering. Deze rapporten stellen immers - evenals laatstgenoemd BMA-advies - in de kern dat bij eiseres sprake is van een risico van suïcide als gevolg van de psychische toestand van eiseres. Indien de in deze rapporten verwoorde medische conclusies zouden worden gevolgd, zou derhalve eveneens sprake zijn van speculaties over een mogelijke toekomstige verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres.
11. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
12. Gezien het voorgaande komen eisers niet in aanmerking voor toelating op één van de in artikel 29 van de Vw2000 genoemde gronden.
13. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.
14. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.F.E. van Olden- Smit als voorzitter en mr. E.H.M. Druijf en
mr. T. van de Woestijne als rechters in tegenwoordigheid van mr. E.C.J. Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2009.