ECLI:NL:RBSGR:2009:BL1510

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 09-6241 / 343776
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar België

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2009, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarigen, [minderjarige A.] en [minderjarige B.], naar België na een ongeoorloofde overbrenging naar Nederland. De rechtbank oordeelt dat er geen weigeringsgrond is als bedoeld in artikel 13 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV), ondanks het feit dat minder dan één jaar is verstreken sinds de overbrenging. De rechtbank stelt vast dat de minderjarigen zich verzetten tegen terugkeer, maar dat zij niet de mate van rijpheid hebben die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. De Raad voor de Kinderbescherming concludeert dat de kinderen zich weliswaar verzetten, maar dat hun ontwikkeling en behoeften beter tot hun recht komen in een gestructureerde omgeving, zoals die door de moeder wordt geboden.

De rechtbank gelast de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen naar België, maar stelt de terugkeer uit tot 30 oktober 2009 om hen de tijd te geven zich voor te bereiden en om een eventuele uitspraak in hoger beroep af te wachten. De rechtbank wijst ook op de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen, die op 3 september 2009 heeft plaatsgevonden. De beslissing tot teruggeleiding blijft echter onverlet, en de rechtbank benadrukt dat de Centrale Autoriteit in België kan worden ingeschakeld voor eventuele kinderbeschermingsmaatregelen.

De rechtbank beslist dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt en wijst het verzoek van de moeder om vergoeding van advocaatkosten door de vader af, omdat deze kosten niet als noodzakelijk worden beschouwd in het kader van het HKOV. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Nevenzittingsplaats 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 09-6241
Zaaknummer: 343776
Datum beschikking: 17 september 2009
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 21 juli 2009 ingekomen verzoek van:
De Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990, Staatsblad 202 (hierna: de Uitvoeringswet), tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, Tractatenblad 1987, 139 (hierna: het Haagse Verdrag), gevestigd te
's-Gravenhage, verder te noemen de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:
[de moeder]
wonende te [woonplaats] (België),
advocaat: M.G. de Roo-Neven te Lommel (België).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader]
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. G.J. Lemmen te Roermond.
Procedure
Bij beschikking van 20 augustus 2009 van deze rechtbank en kamer is de beslissing op het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen [minderjarige A.], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], [minderjaige B.], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], aangehouden en de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek uit te voeren waarbij de volgende vragen worden beantwoord:
- Verzetten de minderjarigen zich tegen een eventuele terugkeer naar België en hebben de minderjarigen een leeftijd en mate van rijpheid die rechtvaardigt dat met hun mening rekening moet worden gehouden?
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het rapport van de raad d.d. 28 augustus 2009 met kenmerk SK-1-5DA3WY;
- het faxbericht d.d. 8 september 2009 met bijlage van de zijde van de raad;
- de brieven d.d. 9 september 2009 met bijlagen van de zijde van de Centrale Autoriteit;
- het faxbericht d.d. 16 september 2009 van de zijde van de vader.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag
In het raadsrapport van 28 augustus 2009 is ten aanzien van de onderzoeksvragen, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
"De kinderen geven duidelijk aan dat zij zich verzetten tegen terugkeer naar moeder.
Dit verzet is in die zin invoelbaar/begrijpelijk, omdat de kinderen een warme band met hun vader hebben en er in de opvoedingssituatie bij vader sprake lijkt te zijn van meer vrijheid en minder structuur en begrenzing, hetgeen met name voor (beginnende) pubers als aantrekkelijk wordt ervaren. Ook lijkt vader veel tijd en aandacht te besteden aan voor de kinderen leuke en creatieve activiteiten.
Bij moeder en moeders partner is er sprake van meer en duidelijke regels, structuur en begrenzing, waaraan beide kinderen gezien hun ADHD-problematiek grote behoefte hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen, maar wat door hen als storend en lastig kan worden ervaren.
Op de vraag of de minderjarigen een leeftijd en mate van rijpheid hebben die rechtvaardigt dat met hun mening rekening moet worden gehouden, antwoordt de raad het volgende:
Betreffende [minderjarige A.]:
Ja, leeftijd en intelligentie rechtvaardigen dat er rekening met zijn mening wordt gehouden.
Nee, niet wat betreft de mate van rijpheid. Gezien vanuit de problematiek van [minderjarige A.], is het een feit dat hij structuur, regels en consequent zijn nodig heeft.
Uit de rapportage van de deskundigen en uit het gesprek met moeder en moeders partner komt naar voren dat zij dit [minderjarige A.] bieden. Sinds eind 2001 is voor structurele hulpverlening in combinatie met medicatie die [minderjarige A.] nodig heeft gezorgd.
(...)
Uit de schriftelijke informatie en gesprekken blijkt dat hij op school, met de juiste dosering medicatie, op cognitief niveau positieve vorderingen maakt. Op sociaal-emotioneel niveau en het maken van contacten zijn er zorgen en is hulpverlening noodzakelijk.
Uit de schriftelijke informatie van deskundigen is niet gebleken dat er bij moeder sprake zou zijn van fysieke of psychische mishandeling dan wel van verbaal geweld.
Gezien vanuit het perspectief van [minderjarige A.] is het invoelbaar dat hij kiest voor vader.
Uit schriftelijke informatie en de gesprekken komt naar voren dat vader aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte op creatief en actief gebied. Er zijn minder regels en structuur.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat vader met onderwijs en medicatie laconieker omgaat. [minderjarige A.] is sinds 24-04-2009 niet meer naar school gegaan. [minderjarige A.] lijkt een goede band met vader te hebben. Daarbij speelt loyaliteit naar vader een grote rol.
(...)
Bovenstaande tegen elkaar afwegend concludeert de Raad dat [minderjarige A.] niet de mate van rijpheid heeft om met zijn mening rekening te houden.
Betreffende [minderjarige B.]:
Nee, [minderjarige B.] heeft niet de leeftijd en mate van rijpheid die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening moet worden gehouden.
[minderjarige B.] kan net zo min als [minderjarige A.] aannemelijk maken dat er stelselmatig in moeders gezin sprake is van fysiek, psychisch en verbaal geweld. Hij is loyaal aan vader, wat blijkt uit het feit dat hij net als [minderjarige A.] meegaat in vaders denken. Wat betreft de medicatie en de gestructureerde opvoedingssituatie geldt voor [minderjarige B.] hetzelfde als voor [minderjarige A.].
(...)
Het is niet uit te sluiten dat de complexe voorgeschiedenis van de afgelopen twee jaar voor de kinderen niet helder is en veel verwarring en heftige gevoelens bij hen heeft veroorzaakt. Voor de kinderen is naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende heldere en eenduidige uitleg van de situatie rond het handelen van vader en de omgangsregeling gegeven.
Beiden geven blijk van onvoldoende (zelf)reflectief vermogen. Momenteel zijn zij niet in staat om een voldoende objectieve en stabiele afweging te maken betreffende hun beleving van vader, moeder en moeders partner, de opvoedingssituaties en wat een en ander voor hen individueel betekent. (...)"
In voormeld rapport antwoordt de raad als volgt op de door de rechtbank gestelde vragen:
"Ja, de kinderen verzetten zich. Nee, de kinderen hebben niet de mate van rijpheid die rechtvaardigt dat op dit moment rekening moet worden gehouden met hun mening."
Blijkens het rapport van 28 augustus 2009 concludeert de raad dat de minderjarigen zich weliswaar verzetten tegen een eventuele terugkeer naar België, maar dat zij allebei niet de mate van rijpheid hebben die rechtvaardigt dat op dit moment met hun mening rekening moet worden gehouden.
De rechtbank, gehoord partijen, neemt de onderzoekresultaten en de daarop gebaseerde conclusie van de raad over en gaat, nu de minderjarigen nog niet een mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden, aan het beroep van de vader op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag voorbij.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland en de indiening van het onderhavige verzoekschrift. Nu de minderjarigen ongeoorloofd naar Nederland zijn overgebracht, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te worden gelast.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de terugkeer naar België eerst op 30 oktober 2009 zal plaatsvinden, zodat de minderjarigen op hun terugkeer kunnen worden voorbereid en een eventuele uitspraak in hoger beroep kan worden afgewacht.
Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
Uit voormeld raadsrapport blijkt dat de minderjarigen bij beschikking van de rechtbank te Roermond van 2 september 2009 voorlopig onder toezicht zijn gesteld en dat een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven. De minderjarigen zijn op 3 september 2009 uit huis geplaatst.
Het voorgaande laat de beslissing tot teruggeleiding onverlet. Voor zover de raad dan wel Bureau Jeugdzorg van mening is dat kinderbeschermingsmaatregelen in België benodigd zijn, staat het hun vrij om contact op te nemen met hun zusterorganisaties in België zodat aldaar zo nodig geëigende maatregelen kunnen worden genomen.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de door de moeder in het kader van de teruggeleidingsprocedure gemaakte advocaat- en reiskosten, welke zij in totaal op € 1.387,28 heeft begroot. Daartoe wordt overwogen dat de moeder zich in het kader van haar teruggeleidingsverzoek zowel in als buiten rechte door de Centrale Autoriteit heeft laten vertegenwoordigen. Nu dit voor de moeder ingevolge artikel 26 lid 1 en 2 van het Haagse Verdrag kosteloos geschiedt, is de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw gestelde advocaatkosten geen noodzakelijke kosten betreffen als bedoeld in artikel 26 lid 4 van het Haagse Verdrag. Afgezien daarvan, acht de rechtbank het redelijk om de kosten te compenseren, nu sprake is van een procedure van familierechtelijke aard.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Centrale Autoriteit tot betaling van de gemaakte kosten van de moeder door de vader afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de teruggeleiding naar België van de minderjarigen [minderjarige A.], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], en [minderjaige B.], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], althans de afgifte van hen aan de moeder, en wel op 30 oktober 2009;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.J. Keltjens, J.A. van Steen en M. van Loenhoud, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2009.