ECLI:NL:RBSGR:2009:BL1013

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/27008
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens manipulatie van vingertoppen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 december 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Somalië, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie de aanvraag terecht had afgewezen. Eiser had zijn vingertoppen gemanipuleerd, waardoor het maken van bruikbare vingerafdrukken onmogelijk was. Dit werd door de rechtbank gezien als onvoldoende medewerking aan het onderzoek naar de inwilligbaarheid van zijn aanvraag. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op asielrechtelijke bescherming in Nederland, en zijn asielrelaas werd als gedeeltelijk ongeloofwaardig beschouwd.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank oordeelde dat de keuze van eiser om zijn vingertoppen te bewerken, en de gevolgen daarvan, voor zijn eigen rekening en risico kwamen. Eiser had niet aangetoond dat zijn vingertoppen niet konden herstellen en had ook niet naar waarheid verklaard over de reden van de beschadiging.

De rechtbank concludeerde dat de weigering om eiser verblijf in Nederland toe te staan geen schending opleverde van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de asielzoeker om volledig mee te werken aan het onderzoek en de gevolgen van eigen keuzes in het asielproces.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/27008, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de meervoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Agtersloot, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 26 juni 2009, verzonden op 29 juni 2009, heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 27 juli 2009 beroep ingesteld.
De zaak is op 8 december 2009 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt onder folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 mede verstaan:
a. doodstraf of executie;
b. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.4. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e en f, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn) wordt in deze richtlijn verstaan onder:
e) "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, leden 1 en 2, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen;
f) "subsidiaire-beschermingsstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 15 van de Definitierichtlijn - onderdeel van hoofdstuk V van deze richtlijn, getiteld "Voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming" - bestaat ernstige schade uit:
a) doodstraf of executie; of
b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of
c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 18 van de Definitierichtlijn verlenen de lidstaten de subsidiaire-beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.
2.2. het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft verweerder, samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende overwogen.
Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn reisverhaal onderbouwen, wat hem kan worden toegerekend. Omdat sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 moet van het asielrelaas van eiser een positieve overtuigingskracht uitgaan en dat is niet het geval. Het asielrelaas van eiser betreffende de ontploffing, arrestatie, detentie en ontsnapping wordt niet geloofwaardig geacht. Het overleden van de vader van eiser in december 2003 wordt wel geloofwaardig geacht, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in verband hiermee problemen zal ondervinden bij terugkeer.
Het verstrekken van onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten of het verzwijgen van informatie om in een gunstiger positie te geraken is een contra-indicatie voor verlening van een verblijfsvergunning. Deze contra-indicatie doet zich ten aanzien van eiser voor. Blijkens het proces-verbaal van 12 februari 2009 heeft eiser zijn vingertoppen gemanipuleerd. Op die datum waren alle vingertoppen van eiser erg glad en rood, tot bloedens toe. De verklaring van eiser dat hij bij het voetballen is gevallen en op zijn hand terecht is gekomen wordt niet gevolgd. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat de toppen van de vingers van één hand zijn beschadigd door deze val. Ook op 26 maart 2009 waren de vingertoppen van eiser van een te slechte kwaliteit voor het verrichten van dactyloscopisch onderzoek. Eiser maakt het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk om onderzoek te doen naar de vraag of hij eerder een verblijfsvergunning heeft aangevraagd of dat hij voor zijn komst naar Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie heeft verbleven. Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat het asielrelaas van eiser gedeeltelijk ongeloofwaardig is, terwijl niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege het overlijden van zijn vader. Gezien het tijdsverloop tussen het overlijden van zijn vader en het vertrek van eiser uit Somalië komt eiser niet in aanmerking voor een vergunning op grond van het traumatabeleid. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser afkomstig is uit [plaats] . Het frustreren van het onderzoek staat echter in de weg aan het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat deze frustratie het onderzoek naar de vraag of eiser een verblijfsalternatief heeft onmogelijk maakt.
De stelling van eiser dat het verbod van refoulement zwaarder dient te wegen dan de vraag welk Europees land de aanvraag in behandeling zou moeten nemen, volgt verweerder niet. Er is sprake van een contra-indicatie die wordt tegengeworpen op grond van het eigen gedrag van eiser. Bovendien is naast de vraag of eiser in een ander Europees land een asielaanvraag heeft ingediend, onder andere van belang of hij in Nederland eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Nu op basis van de vingerafdrukken van eiser geen onderzoek kan worden gedaan met behulp van het Eurodacsysteem is een goede identificatie van eiser niet mogelijk. Bij het ontbreken van goede vingerafdrukken kan ook geen onderzoek gedaan worden naar criminele antecedenten.
Het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn slaagt niet. Een beroep op deze bepaling is gelijk te stellen aan een beroep op artikel 3.105d van het Vb 2000. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 3.105d van het Vb 2000. De mate van willekeurig geweld in Zuid-Somalië is niet zo hoog dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar [plaats] louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op schade in de zin van de Definitierichtlijn.. Ook hier geldt dat, nu eiser onderzoek in Eurodac onmogelijk heeft gemaakt, niet kan worden vastgesteld of artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn voor hem van belang is. Immers, niet kan worden vastgesteld of eiser eerder in een van de bij de overeenkomsten van Dublin aangesloten landen heeft verbleven of in een dergelijk land verblijfsrecht heeft.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder betwist niet dat eiser afkomstig is uit Somalië. Dat eiser zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd, neemt niet weg dat hij moet worden beschermd tegen een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en dat hij een beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Het gaat te ver om de aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen op de enkele grond dat eiser zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd. Eiser kan niet naar een ander land reizen en het manipuleren van de vingertoppen mag niet worden bestraft met een uitzichtloos bestaan in de illegaliteit. In haar uitspraak van 6 oktober 2009 (LJN BJ9922) stelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) het manipuleren van vingertoppen gelijk aan het toerekenbaar niet in het bezit hebben van documenten. Het manipuleren van de vingertoppen laat onverlet dat de nationaliteit kan worden vastgesteld. Ten aanzien van Somaliërs hebben de vingerafdrukken uitsluitend een functie in het kader van de Dublinverordening.
Eiser betoogt gemotiveerd dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn mede betrekking heeft op een situatie waarin artikel 3 van het EVRM geen bescherming biedt. Voorts betoogt eiser gemotiveerd en onder overlegging van een aantal stukken dat de algemene situatie in Somalië zo slecht is dat hij een geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en dat verweerder het beleid inzake categoriale bescherming niet in redelijkheid heeft kunnen beëindigen.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat zijn asielrelaas gedeeltelijk ongeloofwaardig is of tegen het standpunt van verweerder dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Somalië problemen zal ondervinden in verband met het overlijden van zijn vader. Ter zitting van de rechtbank is namens eiser erkend dat hij zijn vingertoppen opzettelijk heeft bewerkt. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eiser een geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en of hij aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheid dat eiser zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd aanleiding kunnen zien de aanvraag af te wijzen. Het is ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 aan eiser om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voorts mag van eiser, nu hij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten heeft ingeroepen, worden verwacht dat hij volledig meewerkt aan het onderzoek van verweerder naar de inwilligbaarheid van zijn aanvraag. Eiser heeft zijn vingertoppen opzettelijk bewerkt om het maken van bruikbare vingerafdrukken onmogelijk te maken en hij heeft, naar ter zitting van de rechtbank namens hem is erkend, niet naar waarheid verklaard over de reden waarom zijn vingertoppen zijn beschadigd. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar de inwilligbaarheid van zijn aanvraag. Het heeft er alle schijn van dat eiser wil verhullen dat zijn vingerafdrukken eerder zijn genomen, mogelijk in het kader van een eerdere asielaanvraag in Nederland of een ander Europees land. Het valt immers niet in te zien waarom eiser zijn vingertoppen zou bewerken als deze niet eerder zijn genomen. Reeds hierom heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aanspraak kan maken op asielrechtelijke bescherming in Nederland.
2.4.3. Het betoog van eiser dat het bewerken van zijn vingertoppen niet mag worden bestraft met een uitzichtloos bestaan in de illegaliteit leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Eiser heeft er zelf voor gekozen zijn vingertoppen te bewerken en de gevolgen van deze keuze komen voor zijn rekening en risico. Overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn vingertoppen niet kunnen herstellen. Voorts had niets eiser ervan hoeven te weerhouden om naar waarheid te verklaren over de reden waarom hij zijn vingertoppen heeft bewerkt. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de weigering eiser verblijf in Nederland toe te staan een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser niet is opgekomen tegen het subsidiaire standpunt van verweerder dat zijn asielrelaas gedeeltelijk ongeloofwaardig is en dat het geloofwaardig geachte overlijden van zijn vader evenmin grond vormt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
2.4.4. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 en de in dat verband door eiser aangevoerde argumenten komt de rechtbank niet toe. Aan de beantwoording van de vraag of eiser recht heeft op subsidiaire of categoriale bescherming gaat immers vooraf het onderzoek naar de vraag of Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Verweerder stelt zich, gelet op hetgeen onder 2.4.2. is overwogen terecht, op het standpunt dat de frustratie van dit onderzoek door eiser in de weg staat aan een geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
2.4.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. C.J. van der Wilt en
A.M.J. Adriaansen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, bij afwezigheid van de voorzitter door de oudste rechter ondertekend.