Parketnummer: 09/758068-09
Datum uitspraak: 11 december 2009
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland –
HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 28 oktober 2009 te ’s-Gravenhage en 27 november 2009 te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
27 november 2009 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 13 juli 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] en/of [B] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal 850 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- (na jaren geen contact opgenomen te hebben ineens/onverwacht) naar de buurman gaan van die [A] en/of [B] en/of aan die buurman een telefoonnummer geven waarop die [A] en/of [B] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) zou moeten bellen, en/of
- (vervolgens) het sturen/gaan van [C], naar de woning van die [A] en/of [B] en/of (toen/aldaar) door die [C] (laten) zeggen dat die [A] contact moest opnemen met [verdachte], verdachte, en/of (terwijl) die [C], zijnde groot en breed, een dreigende indruk maakte bij [B], en/of
- (vervolgens) (telefonisch) tegen die [A] en/of [B] zeggen dat hij, [A], geld moest betalen en/of een betalingsregeling moest treffen van 250 euro per week, en/of
- (vervolgens) (opnieuw) naar de woning gaan van die [A] en/of [B] en/of (toen aldaar niet werd opengedaan) een briefje achterlaten met de woorden "ik ben geen wous, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) tegen die [A] en/of [B] zeggen dat hij, verdachte, geen 250 euro per week meer wilde hebben, maar 1000 euro per week, en/of
- (vervolgens) bij de woning van die [A] en/of [B] een briefje achterlaten met de woorden "dit gaat vervelen jongens, bel me, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) in een gesprek met die [B] zeggen (dreigend en/of met stemverheffing) dat zij, [B], de persoonsgegevens van die [A] moest geven, omdat die [A] een betalingsovereenkomst zou moeten ondertekenen van 1000 euro per maand (voor een totaal bedrag van 18.000 euro), en/of
- (vervolgens/daarbij) zeggen tegen die [B] dat hij, verdachte, wel even naar boven zou lopen (alwaar haar kinderen zich bevonden) en/of dat het dan heel vervelend zou worden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 13 juli 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [A] en/[B], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [A] en/of [B], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen (te weten het betalen van 850 euro), niet te doen of te dulden, immers verdachte en/of zijn mededader(s) is/heeft/zijn/hebben:
- (na jaren geen contact opgenomen te hebben ineens/onverwacht) naar de buurman gegaan van die [A] en/of [B] en/of aan die buurman een telefoonnummer gegeven waarop die [A] en/of [B] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) zou moeten bellen, en/of
- (vervolgens) is [C] naar de woning van die [A] en/of [B] gegaan/gestuurd en/of (toen/aldaar) is door die [C] gezegd dat die [A] contact moest opnemen met [verdachte], verdachte en/of (terwijl) die [C], zijnde groot en breed, een dreigende indruk maakte bij [B], en/of
- (vervolgens) (telefonisch) tegen die [A] en/of [B] gezegd dat hij, [A], geld moest betalen en/of een betalingsregeling moest treffen van 250 euro per week, en/of
- (vervolgens) (opnieuw) naar de woning gegaan van die [A] en/of [B] en/of (toen aldaar niet werd opengedaan) een briefje achter gelaten met de woorden "ik ben geen wous, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) tegen die [A] en/of [B] gezegd dat hij, verdachte, geen 250 euro per week meer wilde hebben, maar 1000 euro per week, en/of
- (vervolgens) bij de woning van die [A] en/of [B] een briefje achtergelaten met de woorden "dit gaat vervelen jongens, bel me, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of streking, en/of
- (vervolgens) in een gesprek met die [B] gezegd (dreigend en/of met stemverheffing) dat zij, [B], de persoonsgegevens van die [A] moest geven, omdat die [A] een betalingsovereenkomst zou moeten ondertekenen van 1000 euro per maand (voor een totaal bedrag van 18.000 euro), en/of
- (vervolgens/daarbij) gezegd tegen die [B] dat hij, verdachte, wel even naar boven zou lopen (alwaar haar kinderen zich bevonden) en/of dat het dan heel vervelend zou worden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 13 juli 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] en/[B] te dwingen tot de afgifte van geld (18.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- (na jaren geen contact opgenomen te hebben ineens/onverwacht) naar de buurman is gegaan van die [A] en/of [B] en/of aan die buurman een telefoonnummer heeft gegeven waarop die [A] en/of [B] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) zou moeten bellen, en/of
- (vervolgens [C], mededader van hem, verdachte, naar de woning van die [A] en/of [B] is gegaan/gestuurd en/of (toen/aldaar) door die [C] heeft (laten) zeggen/gezegd dat die [A] contact moest opnemen met [verdachte], verdachte en/of (terwijl) die [C], zijnde groot en breed, een dreigende indruk maakte bij [B], en/of
- (vervolgens) (telefonisch) tegen die [A] en/of [B] heeft gezegd dat hij, [A], geld moest betalen en/of een betalingsregeling moest treffen van 250 euro per week, en/of
- (vervolgens) (opnieuw) naar de woning is gegaan van die [A] en/of [B] en/of (toen aldaar niet werd opengedaan) een briefje heeft achter gelaten met de woorden "ik ben geen wous, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) tegen die [A] en/of [B] heeft gezegd dat hij, verdachte, geen 250 euro per week meer wilde hebben, maar 1000 euro, en/of
- (vervolgens) bij de woning van die [A] en/of [B] een briefje heeft achtergelaten met de woorden "dit gaat vervelen jongens, bel me, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of streking, en/of
- (vervolgens) in een gesprek met die [B] heeft gezegd (dreigend en/of met stemverheffing) dat zij, [B], de persoonsgegevens van die [A] moest geven, omdat die [A] een betalingsovereenkomst zou moeten ondertekenen van 1000 euro per maand (voor een totaal bedrag van 18.000 euro), en/of
- (vervolgens/daarbij) heeft gezegd tegen die [B] dat hij, verdachte, wel even naar boven zou lopen (alwaar haar kinderen zich bevonden) en/of dat het dan heel vervelend zou worden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 13 juli 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [A] en/[B], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [A] en/of [B] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen (te weten betalen van 18.000 euro), niet te doen of te dulden, immers verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) is/heeft:
- (na jaren geen contact opgenomen te hebben ineens/onverwacht) naar de buurman gegaan van die [A] en/of [B] en/of aan die buurman een telefoonnummer gegeven waarop die [A] en/of [B] hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) zou moeten bellen, en/of
- (vervolgens [C], mededader van hem, verdachte, naar de woning van die [A] en/of [B] gegaan/gestuurd en/of (toen/aldaar) door die [C] (laten) zeggen/gezegd dat die [A] contact moest opnemen met [verdachte], verdachte en/of (terwijl) die [C], zijnde groot en breed, een dreigende indruk maakte bij [B], en/of
- (vervolgens) (telefonisch) tegen die [A] en/of [B] gezegd dat hij, [A], geld moest betalen en/of een betalingsregeling moest treffen van 250 euro per week, en/of
- (vervolgens) (opnieuw) naar de woning gegaan van die [A] en/of [B] en/of (toen aldaar niet werd opengedaan) een briefje achter gelaten met de woorden "ik ben geen wous, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) tegen die [A] en/of [B] gezegd dat hij, verdachte, geen 250 euro per week meer wilde hebben, maar 1000 euro, en/of
- (vervolgens) bij de woning van die [A] en/of [B] een briefje achtergelaten met de woorden "dit gaat vervelen jongens, bel me, [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of streking, en/of
- (vervolgens) in een gesprek met die [B] gezegd (dreigend en/of met stemverheffing) dat zij, [B], de persoonsgegevens van die [A] moest geven, omdat die [A] een betalingsovereenkomst zou moeten ondertekenen van 1000 euro per maand (voor een totaal bedrag van 18.000 euro), en/of
- (vervolgens/daarbij) gezegd tegen die [B] dat hij, verdachte, wel even naar boven zou lopen (alwaar haar kinderen zich bevonden) en/of dat het dan heel vervelend zou worden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 juli 2009 te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool) van het merk [merk], en/of munitie van categorie III, te weten (minimaal 9 stuks) scherpe munitie, soort [soort], voorhanden heeft gehad, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop het vonnis met parketnummer 925033-08 d.d. 14 april 2008 van de rechtbank 's-Gravenhage (waarbij hij, verdachte, is veroordeeld tot een
gevangenisstraf wegens het handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie) in kracht van gewijsde is gegaan;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 43a Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Voor een goed begrip van het hierna volgende overweegt de rechtbank dat in deze zaak het volgende speelt.
Aangever [A] heeft een schuld aan verdachte, die is ontstaan doordat aangever in 1996 een ongeluk heeft gehad met de auto van verdachte, waarna deze auto total loss is verklaard. Deze schade heeft aangever [A] nog niet aan verdachte vergoed.1
In maart 2009 heeft verdachte aangever [A] benaderd met het oog op deze schuld. Na bezoeken van verdachte en/of zijn vriend [C] aan de aangevers [A] en [B], hebben laatstgenoemden eind mei 2009 respectievelijk begin juni 2009 aangifte gedaan van afpersing.
3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De politie heeft volgens de raadsvrouw in deze zaak vooreerst toegezegd te bemiddelen in de aflossing van een oude schuld van aangever [A] aan verdachte. Deze schuld ligt ten grondslag aan de tenlastegelegde afpersing en poging tot afpersing. Vervolgens zou de politie zich echter als een stoorzender en opruiend hebben gedragen, waardoor het verloop van de gebeurtenissen tussen verdachte en aangevers onherstelbaar is beïnvloed. De politie heeft namelijk tegen aangever [A] gezegd dat hij niets moest ondertekenen of betalen. Aangever is ook geadviseerd onder te duiken. Verdachte was slechts uit op een door aangever [A] ondertekende schriftelijke schuldverklaring, opdat hij zijn geld op een rechtsgeldige manier, namelijk via een deurwaarder, bij aangever [A] kon innen. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van aangever [A] en zijn vrouw, aangever [B]. De politie heeft dit door voornoemde adviezen tegengewerkt. Bovendien heeft de politie zonder toestemming van verdachte zijn telefoonnummer aan aangever verstrekt, terwijl de politie op de hoogte was van de op dat moment bestaande dreigingen tegen verdachte, en hebben dezelfde agenten die zouden bemiddelen het onderzoek naar de mogelijke afpersing uitgevoerd. Door dit handelen van de politie is de integriteit van het onderzoek onherstelbaar beschadigd, waardoor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie gerechtvaardigd is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het handelen van de politie tot bewijsuitsluiting moet leiden, zodat vrijspraak van alle feiten dient te volgen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is vanwege de onrechtmatige aanhouding van verdachte, dan wel dat het bij de aanhouding van verdachte aangetroffen wapen en de munitie moeten worden uitgesloten van het bewijs. Op het moment van de aanhouding ontbraken volgens de raadsvrouw gronden, ernstige bezwaren en een verdenking. Alle betrokkenen waren reeds over de mogelijke afpersing gehoord en de politie wilde niet verder bemiddelen. Bovendien was de aanhouding door het arrestatieteam op de openbare weg disproportioneel. Verdachte kwam namelijk geregeld op het politiebureau en de politie wist hoe ze hem kon bereiken om hem op het bureau uit te nodigen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie juist een dempende werking op het conflict tussen verdachte en aangever [A] beoogde te hebben en ook heeft gehad. De politie heeft verdachte meermalen erop gewezen dat aangever [A] en zijn vrouw bang voor hem waren en dat hij de situatie anders moest aanpakken. Het is logisch dat de politie zich niet verder wilde bemoeien met de incasso van de schuld, omdat dat niet haar taak is.
Met betrekking tot de aanhouding van verdachte is de officier van mening dat deze niet onrechtmatig was. Er was wel degelijk sprake van een verdenking jegens verdachte die zijn aanhouding rechtvaardigde. De manier van aanhouden was niet disproportioneel, nu verdachte staat aangemerkt als vuurwapengevaarlijk. Verdachte is onberekenbaar. Om de veiligheid van de politie en van verdachte te waarborgen is voor deze manier van aanhouden gekozen. Hierbij heeft de politie rekening gehouden met het strafblad en de antecedenten van verdachte.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bemiddelen door de politie en het wel of niet aanwezig zijn van een verdenking van afpersing tegen verdachte, overweegt de rechtbank als volgt.
De politie werd eind maart 2009 geconfronteerd met een oprecht zeer angstig overkomend echtpaar. De politie heeft toen klaarblijkelijk getracht de situatie praktisch op te lossen door een bemiddelende rol op zich te nemen tussen aangever [A] en verdachte. Overigens was op dat moment nog geen sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de politie, gelet op de situatie van verdachte, niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door aangever [A] te adviseren niets te betalen of te tekenen en vooral door aan aangever [A] het telefoonnummer van verdachte te verstrekken. Dit handelen van de politie is naar het oordeel van de rechtbank echter niet van dien aard dat het een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, of enig ander rechtsgevolg als bedoeld in voornoemde bepaling, kan daarom geen sprake zijn.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte en de inbeslagneming van het vuurwapen en de munitie overweegt de rechtbank dat deze volgden nadat verdachte de vraag of hij een wapen in bezit had, bevestigend had beantwoord. Daardoor ontstond een redelijke verdenking van vuurwapenbezit en was op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bevoegdheid tot doorzoeking van de auto en de tot inbeslagneming van het wapen en de munitie gegeven. De inbeslagneming was derhalve niet onrechtmatig. Voorts overweegt de rechtbank dat de rechtmatigheid van de aanhouding als zodanig reeds is getoetst door de rechter-commissaris en thans niet opnieuw ter beoordeling van de rechtbank staat.
De rechtbank acht de wijze van aanhouding van verdachte - door middel van een arrestatieteam en op de openbare weg - wel disproportioneel. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte op een minder ingrijpende wijze had kunnen worden aangehouden, nu hij regelmatig op het politiebureau verscheen in verband met het onderzoek naar de eerder tegen hem gepleegde aanslag. Bovendien wist de politie hoe zij verdachte kon bereiken en had verdachte ook kunnen worden gevraagd zich op het politiebureau te melden. De wijze van aanhouden levert naar het oordeel van de rechtbank echter niet een dermate ernstig vormverzuim op dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te volgen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding het aangetroffen vuurwapen en de munitie uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank zal de disproportionaliteit van de aanhouding laten meewegen in de bepaling van de strafmaat.
De officier van justitie is dus ontvankelijk in haar vervolging.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, erop neer dat verdachte tussen 1 maart 2009 en 13 juli 2009 in Den Haag [A] en [B] heeft gedwongen aan hem € 850,00 te betalen. Dit is onder 1 primair ten laste gelegd als afpersing en onder 1 subsidiair als uitoefening van dwang. Ook zou verdachte geprobeerd hebben om in deze periode [A] en [B] te dwingen om aan hem € 18.000,00 te betalen. Dit is onder 2 primair ten laste gelegd als poging tot afpersing en onder 2 subsidiair als een poging tot uitoefening van dwang.
Voorts wordt verdachte verweten dat hij op 14 juli 2009 een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden had, terwijl hij voor dit feit in 2008 ook al was veroordeeld (feit 3).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft op de hierboven vermelde gronden bewijsuitsluiting bepleit. Ook als de rechtbank daartoe niet zou overgaan, kunnen de feiten onder 1 en 2 niet wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de raadsvrouw.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank overweegt het volgende.2
Op dezelfde gronden als waarop de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft verworpen, ziet zij geen reden tot uitsluiting van bewijs op grond van vormverzuimen in het vooronderzoek. De rechtbank zal dus de voorhanden bewijsmiddelen beoordelen.
Zoals hiervoor is overwogen is voldoende gebleken -ook uit de verklaringen van aangevers- dat sprake was van een reële schuld van aangever [A] aan verdachte.
De rechtbank beziet als eerste de verklaringen van aangevers als uitgangspunt voor de beoordeling van het bewijs.
De rechtbank overweegt dat op grond daarvan en op grond van de bevindingen van de politie voldoende is komen vast te staan dat aangevers [A] en [B] erg bang zijn voor verdachte. Deze angst komt naar het oordeel van de rechtbank echter niet voort uit gedragingen van verdachte zoals tenlastegelegd, maar uit ervaringen van [A] met verdachte in het verleden, toen zij regelmatig met elkaar omgingen. Blijkens de verklaring van [B] heeft [A] haar over die ervaringen verteld en is zij op grond van die verhalen ook heel bang geworden voor verdachte. Uit hun verklaringen kan echter niet worden afgeleid dat verdachte gebeurtenissen uit het verleden of zijn reputatie op dat gebied thans bewust heeft aangegrepen of gebruikt om aangevers [A] en [B] vrees aan te jagen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gezien zijn justitiële verleden, er meer rekening mee had moeten houden dat hij bij aangevers bedreigend kon overkomen. De rechtbank is echter van oordeel dat voldoende is gebleken dat verdachte daarmee rekening heeft gehouden. Hij heeft [A] aanvankelijk niet rechtstreeks benaderd, maar via een gezamenlijke kennis, [C], die heeft bevestigd dat [B] driemaal geld aan hem heeft afgedragen, hoewel verdachte liever geen contant geld wilde, maar betaling via de bank en dat het verdachte in eerste instantie om een schriftelijke schuldbekentenis te doen was.3 Dat dit juist is, blijkt onder andere uit een door [B] geschreven briefje, waarin zij aan verdachte schrijft: "Nu 350 Euro, volgende week 150. En dan pas in juni weer, en dan wel storten."4 Zij heeft ook verklaard dat verdachte heeft voorgesteld een contract op te stellen waarin zij en haar man schuld zouden bekennen, maar dat wilde zij niet.5
Voor zover [B] heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde door [C], is haar verklaring onvoldoende overtuigend. Zij heeft over hem verklaard dat het een imposante man was en dat hij een behoorlijke indruk op haar achter liet; dit was volgens haar echter ongewild. Bovendien eindigt haar verklaring ermee dat [C] haar niet heeft bedreigd en dat hij eigenlijk gewoon vriendelijk was.6
Met betrekking tot verdachte is de enige concrete bedreigingshandeling waarover aangevers hebben verklaard dat verdachte tegenover [B] zou hebben gezegd dat hij de persoonsgegevens van [A] wilde hebben en dat hij anders wel even naar boven zou gaan, waar de kinderen lagen te slapen. [C], waarvan aannemelijk is dat hij bij de bewuste gelegenheid aanwezig is geweest, heeft daarover als getuige niets verklaard. De verklaring van [B] vindt op dit punt ook geen bevestiging in andere bewijsmiddelen.
Ook de volgens de officier van justitie bedreigende mededeling op een briefje van verdachte aan de deur van aangevers kan -ook in samenhang met de rest van het dossier- redelijkerwijs niet als een bedreiging worden gekwalificeerd. Aanvankelijk was hetgeen op dit briefje stond, tenlastegelegd als "Dit gaat vervelend worden, jongens, bel me, [verdachte]", terwijl er staat -en de officier heeft de tenlastelegging ook in die zin gewijzigd-: "Dit gaat vervelen jongens, bel me, [verdachte]". Aannemelijk is dat verdachte dit briefje heeft geschreven omdat hij geen contact kon krijgen met aangevers over de betaling van de schuld.
Er is naar het oordeel van de rechtbank derhalve onvoldoende wettig bewijs voorhanden dat verdachte door de tenlastegelegde gedragingen aangevers heeft bewogen of heeft geprobeerd te bewegen tot het afgeven van geld. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte het oogmerk had zich wederrechtelijk te bevoordelen dan wel het opzet had aangevers te dwingen tot het betalen van enigerlei som geld. De onder 1 en 2 tenlastegelegde afpersing of uitoefening van dwang, dan wel pogingen daartoe zijn dus niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 3
Verdachte werd op 14 juli 2009 buiten heterdaad aangehouden door een arrestatieteam. Het observatieteam van de politie had verdachte om 20:42 uur met een auto zien vertrekken uit Den Haag, waarbij hij een zwarte tas bij zich had.7 Verdachte werd vervolgens gevolgd en om 20:58 uur aangehouden op de rijksweg A20 in Rotterdam.8 Tijdens de aanhouding vroeg de politie aan verdachte of hij in het bezit was van wapens. Verdachte vertelde toen dat hij een vuurwapen in een tas in de auto had. De politie zag vervolgens in de openstaande tas, die op de bijrijderstoel stond, een vuurwapen onder een handdoek uitkomen.9 Het aangetroffen wapen bleek een vuurwapen te zijn in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.10 Ook werd in de tas munitie aangetroffen, in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.11
Verdachte is op 14 april 2008 door de rechtbank ’s-Gravenhage onder parketnummer 09/925033-08 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een wapen.12
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 juli 2009 in Den Haag (waar hij vertrok) en in Rotterdam (waar hij werd aangehouden) een vuurwapen van categorie III voorhanden had zoals is tenlastegelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
3.
op 14 juli 2009 te ’s-Gravenhage en Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool) van het merk [merk], en munitie van categorie III, te weten (minimaal 9 stuks) scherpe munitie, soort [soort], voorhanden heeft gehad, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop het vonnis met parketnummer 925033-08 d.d. 14 april 2008 van de rechtbank ’s Gravenhage (waarbij hij, verdachte, is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens het handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie) in kracht van gewijsde is gegaan.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien de rechtbank bewezen zou verklaren dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde wapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, bij verdachte sprake was van acute nood, zodat verdachte voor dit feit niet strafbaar geacht kan worden. Uit de onlangs uitgevoerde dreigingsanalyse in verband met de onderhavige terechtzitting is gebleken dat er nog steeds een actuele dreiging tegen verdachte is. Verdachte wordt echter buiten de gevangenis op geen enkele wijze beschermd, maar hij loopt wel rond met de wetenschap dat zijn leven constant in gevaar is.
6.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat er geen sprake is van psychische overmacht. Verdachte heeft bewust de keuze gemaakt om een vuurwapen aan te schaffen. Dit is niet de juiste reactie op de dreiging die er tegen hem is en het dragen van een vuurwapen voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op de hoogte van het feit dat er een dreiging tegen verdachte bestaat. De precieze inhoud en acualiteit van deze dreiging kent de rechtbank echter niet. De verdediging heeft de dreiging ter terechtzitting niet met feiten en omstandigheden concreet gemaakt, zodat de rechtbank geen oordeel kan vellen over de vraag of de dreiging een zodanige acute nood oplevert dat het dragen van een geladen vuurwapen op de openbare weg verdachte niet zou kunnen worden aangerekend.
Daarbij overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt dient te gelden dat vuurwapenbezit bij wet is verboden. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat naar het zich laat aanzien (mede) door verdachtes eigen strafbare gedrag de dreiging is ontstaan en dat niet is gebleken dat voor verdachte geen andere (niet strafbare) alternatieven openstaan dan het dragen van een vuurwapen.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte een contactverbod wordt opgelegd met [A] en [B] en een straatverbod met betrekking tot de [straat] in Den Haag, de straat waarin [A] en [B] wonen. Zij heeft daarbij vermeld dat zij daarbij voor het vuurwapen een straf van een jaar heeft meegewogen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat, mocht de rechtbank verdachte toch een straf opleggen voor het bezit van het vuurwapen en de munitie, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor feit 3 te hoog is. Gemiddeld wordt volgens de raadsvrouw bij wapenbezit drie maanden gevangenisstraf opgelegd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie op de openbare weg voorhanden gehad. Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat verdachte met deze handelwijze groot gevaar voor de gezondheid en het leven van personen in het leven heeft geroepen. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij dit inziet.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat verdachte mogelijk voor zijn leven moet vrezen en reden heeft zich te verdedigen tegen mogelijk tegen hem te plegen geweld, rechtvaardigt dit, afgewogen tegen het grote gevaar van geladen vuurwapens voor omstanders, niet het bezit van een vuurwapen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hierboven onder 6.3 heeft overwogen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt bovendien dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest. Het baart de rechtbank voorts zorgen dat verdachte, zolang hem geen beveiliging wordt gegeven, wederom met een wapen de straat op zal gaan, zoals hij ter terechtzitting heeft gezegd.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de gespreksaantekening van de reclassering van 17 juli 2009 betreffende verdachte.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van nader te melden duur passend en geboden. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte in de strafmaat rekening gehouden met de disproportionele wijze waarop verdachte is aangehouden (zie hetgeen daaromtrent hierboven onder 3.3 is overwogen).
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 43a van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en met betrekking tot munitie van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mrs N.B. Verkleij, voorzitter,
J.Th. Drop en H.J. van Kooten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2009.
1 Proces-verbaal van verhoor getuige [A] bij de rechter-commissaris, alinea 6; verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 november 2009.
2 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van de doorgenummerde processen-verbaal van politie Haaglanden, genummerd PL1533/2009/38344-12, d.d. 16 juli 2009, met bijlagen (blz. 1 t/m 69); respectievelijk genummerd PL1533/2009/38344-28, d.d. 26 juli 2009, met bijlagen (blz. 70 t/m 84); respectievelijk genummerd PL1533/2009/38344-37, d.d. 4 oktober 2009, met bijlagen (blz. 85 t/m 94); respectievelijk genummerd PL1533/2009/38344 41, d.d. 22 oktober 2009, met bijlagen (blz. 95 t/m 108).
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [C], blz. 79 onderaan.
4 Een geschrift, te weten een kopie van een geschreven briefje, blz. 81
5 Proces-verbaal van verhoor [B] bij de politie, blz. 43 midden.
6 Proces-verbaal van verhoor [B] bij de politie, blz. 42 onderaan en blz. 44 onderaan.
7 Proces-verbaal van observeren, blz. 65, 1e en 2e alinea.
8 Proces-verbaal van aanhouding, blz. 20, 1e alinea; proces-verbaal van observeren, blz. 65, 3e alinea.
9 Proces-verbaal van aanhouding, blz. 20, laatste alinea.
10 Proces-verbaal van bevindingen , blz. 61 en 62.
11 Proces-verbaal van bevindingen , blz. 62 en 63.
12 Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van verdachte, d.d. 17 juli 2009, blz. 1 van dit uittreksel.