ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5937

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/217
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag in het Recht van Schenking opgelegd aan een onbekende belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag in het Recht van Schenking die was opgelegd aan een onbekende belastingplichtige. Eiseres, die niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanslag niet aan haar, maar aan een onbekende was opgelegd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij als gemachtigde voor de onbekende belastingplichtige heeft opgetreden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het beroep van eiseres ook niet ontvankelijk is in het kader van de aansprakelijkstelling volgens artikel 46, derde lid, van de Invorderingswet 1990, omdat er geen beschikking is opgelegd waartegen eiseres bezwaar en beroep kan aantekenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk ongegrond is en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals bepaald in artikel 8:55 Awb.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/217
Uitspraakdatum: 26 augustus 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
I.1. Verweerder heeft aan een onbekende een aanslag in het Recht van Schenking opgelegd wegens een verkrijging in het jaar 2002 van de op 3 juli 2003 overleden [A].
I.2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 9 januari 2009, ingekomen bij de rechtbank op 12 januari 2009, heeft eiseres beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar.
1.3. Verweerder heeft zich desgevraagd uitgelaten over de ontvankelijkheid van eiseres in haar bezwaar.
IIOVERWEGINGEN
II.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Tegen dit besluit kan op grond van artikel 6:4 Awb bezwaar worden ingesteld bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
II.2. De aanslag in het Recht van Schenking is opgelegd aan een onbekende en niet aan eiseres. Voorts is niet gebleken dat eiseres namens die onbekende als gemachtigde is opgetreden. Derhalve is eiseres niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaarschrift tegen de aanslag derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
II.3. Voor zover het beroep van eiseres ziet op de aansprakelijkstelling in de zin van artikel 46, derde lid, van de Invorderingsweg 1990, verklaart de rechtbank het bezwaar van eiseres eveneens niet-ontvankelijk, nu immers niet is gebleken dat een beschikking is opgelegd waartegen eiseres op grond van artikel 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 bezwaar en beroep kan aantekenen.
II.4. Het beroep is kennelijk ongegrond.
II.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
IIIBESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.