Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiseres [naam], geboren op 16 januari 1985, van Iraakse nationaliteit,
gemachtigde: mr. J.A. Younge, advocaat te Amsterdam
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage van het Ministerie van Justitie.
Op 23 juli 2009 is eiseres op grond van artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij uitspraak van 11 augustus 2009 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 28 oktober 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft zij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 17 november 2009. Eiseres is aldaar niet verschenen. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft op 28 juli 2009 het voornemen geuit een Dublinclaim te gaan neerleggen bij de Griekse autoriteiten. Eiseres heeft op 10 augustus 2009 de zienswijze ingediend, zoals blijkt uit het fax verzendingsrapport van die datum. Verweerder heeft derhalve abusievelijk in het procedureoverzicht van 3 november 2009 aangegeven dat de zienswijze op
11 augustus 2009 is ontvangen. Vervolgens heeft verweerder pas op 19 augustus 2009 daadwerkelijk voornoemde claim gelegd. Eiseres voert aan dat onbegrijpelijk is waarom tussen het indienen van de zienswijze harerzijds en het leggen van de claim een periode van negen dagen is verstreken, waarin door verweerder niets is ondernomen. Tussen het voornemen van verweerder de claim te leggen en het claimakkoord van 24 september 2009 zijn bovendien meer dan zes weken verstreken. Eiseres is dan ook van mening dat de bewaring dient te worden opgeheven omdat verweerder niet de vereiste ‘due dilligence’ heeft betracht. Eiseres verwijst hiertoe naar een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 8 oktober 2009 (LJN: BK0250), waarin is benadrukt dat grensdetentie niet langer mag duren dan nodig om het doel te bereiken.
Eiseres wijst vervolgens op de huidige jurisprudentie met betrekking tot de overdracht aan Griekenland op grond van de Dublin-Verordening, die kort gezegd inhoudt dat te verwachten valt dat de overdracht aan Griekenland zeer lang zal gaan duren. Naar het oordeel van eiseres heeft verweerder in dit kader onvoldoende rekening gehouden met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, die bij de toepassing van de maatregel van bewaring een belangrijke rol spelen.
Eiseres voert tenslotte aan dat in het kader van de belangenafweging moet worden meegewogen dat eiseres geen criminele antecedenten heeft en nog nooit in detentie heeft gezeten. Eiseres is bovendien op een geldig Schengenvisum Nederland binnen gekomen en kan bij haar tante verblijven, zodat de toepassing van een lichter middel in de rede ligt.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De oplegging en voortduring van de maatregel zijn rechtmatig. Op eiseres rust een vertrekplicht, waaraan zij niet haar volledige medewerking heeft verleend. Eiseres heeft tijd gekregen om haar zienswijze in te dienen. De vraag die aan de rechtbank voor ligt is of verweerder eiseres voldoende heeft gefaciliteerd om aan haar vertrekplicht te kunnen voldoen. Deze vraag moet naar het oordeel van verweerder bevestigend worden beantwoord. De belangenafweging dient in het voordeel van verweerder uit te vallen.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het langer duren van de overdracht aan Griekenland in het kader van de Dublinclaim niet is onderbouwd. De toepassing van een lichter middel zou betekenen dat feitelijk toegang tot Nederland wordt verleend, terwijl die toegang reeds is geweigerd op 23 juli 2009. Bovendien is niet gebleken dat eiseres elders wel zal worden toegelaten, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
4.1 De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2009, waarin is bepaald dat er bij een vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 met ‘due diligence’ dient te worden gewerkt teneinde de grensdetentie niet langer te laten duren dan redelijkerwijs nodig om het doel te bereiken dat ermee gediend wordt. De rechtbank verwees in voornoemde uitspraak naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 29 januari 2008 (Saadi, JV 2008/14, r.o. 72 t/m 74). In het onderhavige geval is verweerder voornemens om eiseres middels een Dublinclaim naar Griekenland te verwijderen. Nu de grensdetentie tot dat doel dient, zal verweerder met betrekking tot de claim de nodige voortvarendheid dienen te betrachten.
4.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder op 28 juli 2009 een voornemen tot het leggen van een claim bij Griekenland bekend heeft gemaakt. Nadat eiseres haar zienswijze had ingediend op 10 augustus 2009, heeft verweerder pas op 19 augustus 2009 voornoemde claim daadwerkelijk neer gelegd bij de Griekse autoriteiten.
4.3 Nu het negen dagen heeft geduurd om de claim te leggen en verweerder daarvoor bovendien ter zitting geen verklaring heeft kunnen geven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de claim niet de vereiste ‘due diligence’ heeft betracht. Dit gebrek aan ‘due diligence’ doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak vanaf 15 augustus 2009 voor. De voortduring van de maatregel is vanaf die datum niet langer gerechtvaardigd.
5. Ten aanzien van hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht omtrent het langer duren van de overdracht aan Griekenland op grond van de Dublin-Verordening, volstaat de rechtbank door te verwijzen naar hetgeen deze rechtbank hierover bij uitspraak van 11 augustus 2009 reeds heeft overwogen. Deze grief slaagt derhalve niet.
6. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel.
7. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 50,-- per dag dat eiseres in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 4.750,--. De rechtbank ziet geen aanleiding de schadevergoeding ambthalve te matigen en verweerder heeft dit – ook niet bij wijze van subsidiair standpunt - niet verzocht.
8. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 2).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 4.750,-- (zegge: vierduizendzevenhonderdvijftig euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2009 door mr. J.C. Boeree , voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open