ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3055

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9418
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid bij voorlopige aanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. van Deuzen van de vakbond ABVA KABO FNV, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, die was opgelegd op basis van een verzamelinkomen van € 25.004,-. Eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding van € 322,-, maar de Belastingdienst weigerde deze vergoeding, stellende dat eiseres geen kosten had gemaakt voor rechtsbijstand, aangezien zij enkel vakbondscontributie had betaald.

De rechtbank oordeelde dat de rechtsbijstand verleend door de advocaat van de vakbond als beroepsmatig kon worden aangemerkt en dat eiseres recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat de voorlopige aanslag onrechtmatig was, omdat de Belastingdienst geen rekening had gehouden met beschikbare inkomensgegevens over eerdere jaren. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet de zorgvuldigheid had betracht die van hem verwacht mocht worden, wat leidde tot de onrechtmatigheid zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van 22 december 2008 en veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van de proceskosten in de bezwaarfase en de beroepsfase, in totaal € 724,50, en het griffierecht van € 39,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van voorlopige aanslagen en de erkenning van vakbondsgestuurde rechtsbijstand als recht op vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/9418 IB/PVV
Uitspraakdatum: 26 augustus 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 december 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van eiseres' verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure tegen de aan eiseres voor het jaar 2008 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen naar een verzamelinkomen van € 25.004,- (aanslagnummer [nummer]) .
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2009. Namens eiseres is daar verschenen mr. A. van Deuzen. Namens verweerder is verschenen [A].
IIBESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar van 22 december 2008;
-veroordeelt verweerder de kosten van het bezwaar en het beroep ten bedrage van € 724,50 te voldoen;
-gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt.
IIIOVERWEGINGEN
3.1 Met dagtekening 21 augustus 2008 is aan eiseres een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.004. Deze voorlopige aanslag is in het kader van de automatische voorlopige aanslagregeling vastgesteld op basis van de ten tijde van het opleggen van de voorlopige aanslag bekende inkomensgegevens over het jaar 2007.
Eiseres heeft tegen de voorlopige aanslag bezwaar gemaakt. Bij de verminderingsbeschikking van 14 november 2008 heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 15.500. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 16 september 2008 tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 verzocht om een vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand. Verweerder heeft het verzoek bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2008 afgewezen.
3.2Zoals blijkt uit haar brief van 2 december 2008 verzoekt eiseres om een vergoeding van € 322,-. Zij voert daartoe aan dat zij voor het indienen van een bezwaarschrift gebruik heeft gemaakt van de diensten van advocaat mr. A. van Deuzen van de vakbond ABVA KABO FNV. Dit is voor verweerder reden om de proceskostenvergoeding te weigeren nu, zo stelt verweerder, eiseres voor de rechtsbijstand slechts vakbondscontributie heeft hoeven te betalen, en heeft derhalve geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.3Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Voor de dienstverlening van de advocaat van ABVA KABO FNV is een financiële vergoeding verschuldigd in de vorm van een contributie. Het feit dat eiseres naast deze contributie geen vergoeding in het bijzonder voor rechtsbijstand is verschuldigd, doet er niet aan af dat in de contributie een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand is verdisconteerd (vgl. CRvB 8 april 1997, nr. 95/6357). Bovendien is eiseres, zoals haar gemachtigde ter zitting onweersproken heeft gesteld, aan de ABVA KABO FNV een vergoeding verschuldigd voorzover door haar een vergoeding wordt ontvangen voor de kosten van rechtsbijstand. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de gemachtigde van eiseres verleende rechtsbijstand is aan te merken als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat sprake is van kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar bezwaar redelijkerwijs heeft kunnen maken.
3.4Daarnaast stelt verweerder dat geen sprake is van een onrechtmatigheid in de zin van artikel 7: 15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De voorlopige aanslag voor 2008 is gebaseerd op de aangifte van eiseres over 2007 en de Belastingdienst heeft een ruime bevoegdheid bij het vaststellen en opleggen van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
3.5Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Vast staat dat de voorlopige aanslag onjuist is, dat die onjuistheid niet aan eiser is te wijten en dat de onderhavige voorlopige aanslag conform het bezwaar van eiser is verminderd. Gelet op het voorgaande moet worden beoordeeld of het herroepen van de voorlopige aanslag is geschied wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.6Uit het karakter van de voorlopige aanslag volgt dat de inspecteur bij het opleggen van een voorlopige aanslag over een zekere marge beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze marge in het onderhavige geval echter overschreden. Eiseres heeft over 2007 een verzamelinkomen aangegeven van € 25.004,-. Dit wijkt sterk af van het verzamelinkomen dat over eerdere jaren is aangegeven en vastgesteld: over 2005 is dat € 16.282,- en over 2006 is dat € 15.135,-. Verweerder heeft verklaard er niet van op de hoogte te zijn geweest dat dit afwijkende inkomen werd veroorzaakt door een eenmalige nabetaling van het UWV. Echter, hij beschikte wel over inkomensgegevens over een reeks van jaren, en had daaruit af kunnen leiden dat het ongewoon hoge verzamelinkomen in 2007 waarschijnlijk een eenmalige aangelegenheid betrof. Nu verweerder zijn geautomatiseerde systeem zo heeft ingericht dat een voorlopige aanslagen over een jaar wordt opgelegd op grond van het aangegeven verzamelinkomen in het daaraan voorafgaande jaar, en aldus geen rekening wordt gehouden met eveneens beschikbare inkomensgegevens over eerdere jaren, heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die onder deze omstandigheden van hem mag worden verwacht is sprake van een onrechtmatigheid zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
3.7Uit het voorgaande volgt dat verweerder aan eiseres een vergoeding diende toe te kennen voor de proceskosten in de bezwaarfase. Het beroep is derhalve gegrond.
3.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank, doende hetgeen verweerder behoorde te doen, de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161,- en een wegingsfactor 0,5).
3.9De rechtbank vindt eveneens aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het geschil in de beroepsfase, met name door toedoen van verweerder, ingewikkelder was dan in de bezwaarfase het geval was. Derhalve zijn de kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Aldus vastgesteld door mr. E.E. Schotte in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers.
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.