ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ5391

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/24799
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake uitzetting van Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juli 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Somalische vreemdeling, had op 9 juli 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de procedure voor een voorlopige voorziening zich niet leent voor de beantwoording van de complexe vraag of het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Centraal- en Zuid-Somalië rechtmatig was beëindigd. De belangen van verzoeker, die een spoedeisend belang had bij het verzoek, wogen zwaarder dan die van verweerder. De voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen, de uitzetting van verzoeker te verbieden en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/24799
Datum uitspraak: 23 juli 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84, juncto artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[de vreemdeling]
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. A.C.J. Letmaath,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 2 juli 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoeker heeft daartegen op 9 juli 2009 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 9 juli 2009 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit beroep is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:83, derde lid, van de Awb, is onder meer bepaald dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden, indien het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk gegrond is.
3. Verweerder heeft verzoeker meegedeeld, dat gedurende de behandeling van het beroep uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
4. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoeker gestelde identiteit, herkomst en nationaliteit niet in geschil is. Uit het dossier volgt dat in deze zaak (onder meer) relevant en in geschil is of verweerder het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Centraal- en Zuid-Somalië heeft kunnen beëindigen.
6. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze nevenzittingsplaats (onder meer de uitspraak van 19 juni 2009, LJN: BJ1397), overweegt de voorzieningenrechter dat de voorlopige voorzieningprocedure zich (thans) niet leent voor de beantwoording van de (complexe) vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het beleid van categoriale bescherming ten aanzien van Centraal- en Zuid-Somalië te beëindigen.
7. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot een afweging van de belangen van verzoeker en verweerder in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening.
8. Toewijzing van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat ook maar op enigerlei wijze wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoeker kan worden uitgezet, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in geschil zijnde vragen. Niet uitgesloten is dat uitzetting onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan verzoekers belang om de beslissing op verzoeker beroep hier te lande af te mogen wachten doorslaggevend gewicht toe.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op de bovenstaande overwegingen zonder zitting, als zijnde kennelijk gegrond, worden toegewezen.
10. Hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd behoeft in het kader van het voorliggende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening geen bespreking, nu het verzoek reeds op een andere grond wordt toegewezen.
11. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- verbiedt de uitzetting van verzoeker tot op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoeker.
Aldus gegeven door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van
M.L. Waanders, griffier.
de griffier
de voorzieningenrechter
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009