ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1686

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7485 WIA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsverplichting WIA en tekortkomingen in re-integratieverplichtingen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [A] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelde dat de werkgever tekortgeschoten is in haar re-integratieverplichtingen ten aanzien van haar werkneemster, mevrouw [B]. De werkgever had onvoldoende regie gevoerd en te laat het tweede spoor van re-integratie ingezet, wat resulteerde in een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken. Het Uwv had echter te laat kennisgegeven van deze loondoorbetalingsverplichting, waardoor het loonsanctietijdvak eerder diende te eindigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: mevrouw [B] was werkzaam als part-time assisterend groepsleidster en viel op 23 mei 2006 uit vanwege rugklachten. De bedrijfsarts had in juli 2006 een Probleemanalyse opgesteld, waarin werd geadviseerd om binnen twee weken een plan van aanpak op te stellen. Echter, de werkgever heeft pas een jaar later, op 14 juli 2007, een plan van aanpak opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet tijdig en adequaat heeft gehandeld in de re-integratie van de werkneemster, ondanks de duidelijke adviezen van de bedrijfsarts.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv voor zover het een loonsanctie van meer dan 50 weken oplegde, en bepaalde dat de loonsanctie op 50 weken na de datum einde wachttijd moest worden vastgesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 644,= werden vastgesteld. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/7485 WIA
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [A], gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2008 heeft verweerder eiseres ervan in kennis gesteld dat het tijdvak gedurende welke haar werkneemster mevrouw [B] recht heeft op loon tijdens ziekte wordt verlengd met 52 weken wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Bij een tweede besluit van 24 april 2008 is aan mevrouw [B] medegedeeld dat de behandeling van haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt opgeschort.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft verweerder de tegen deze besluiten door eiseres gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 oktober 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 november 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Mevrouw [B], daartoe door de rechtbank op de voet van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid gesteld, heeft bij brief van 12 december 2008 te kennen gegeven niet als partij aan het geding te willen deelnemen.
Het beroep is op 20 mei 2009 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg. Tevens is van de zijde van eiseres aanwezig mevrouw [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D].
Motivering
Feiten
Eiseres biedt zorg en ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Vanaf 6 maart 2003 was mevrouw [B] (hierna: werkneemster) op locatie Het Westerhonk te [plaats] werkzaam als part-time assisterend groepsleidster. Op 23 mei 2006 is werkneemster uitgevallen in verband met rugklachten.
Op 5 juli 2006 is ten aanzien van werkneemster door bedrijfsarts [E] een Probleemanalyse opgesteld, waarin is aangegeven dat werkneemster is aangewezen op "verregaand rugsparende werkzaamheden waarbij een regelmatige afwisseling in houding mogelijk is maar ook met adequate aanpassingen waarschijnlijk niet veel langer dan 4-6 uur per dag kan worden volgehouden." Als einddoel van de re-integratie is werkhervatting in de eigen functie vermeld.
In het verslag van de bedrijfsarts is op 12 april 2007 vermeld dat werkneemster zal worden begeleid naar een administratieve functie buiten het bedrijf en hiervoor sollicitatietraining en omscholing zal krijgen. Zij kreeg vacatures mee om op te solliciteren.
Uit een door de toenmalige teammanager [F] samen met werkneemster ingevuld Plan van aanpak, dat is gevoegd bij een Eerstejaarsevaluatie van 14 april 2007 blijkt dat eiseres werkneemster heeft laten "snuffelen" aan ander werk omdat zij in de eigen organisatie geen arbeidsmogelijkheden voor werkneemster heeft. De werkhervatting in de eigen functie is als einddoel van de re-integratie gehandhaafd.
In het reeds genoemde verslag van de bedrijfsarts is op 6 juni 2007 vermeld dat er geen schot zit in de sollicitatie.
In juli 2007 is werkneemster met de "snuffelstage" begonnen.
Blijkens een Probleemanalyse van 19 december 2007 is bedrijfsarts [E] op grond van informatie van de behandelend orthopeed van werkneemster van oordeel dat ernstige twijfel bestaat of het eigen werk nog haalbaar is en dat het aan te bevelen is dat werkneemster naar blijvend andere, rugsparende werkzaamheden wordt begeleid.
In december 2007 is de "snuffelstage" van werkneemster beëindigd, waarna werkneemster is aangemeld voor scholing bij Mondriaan, die in maart 2008 zou aanvangen.
In een Bijstelling Probleemanalyse van 8 februari 2008 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat specialistisch onderzoek heeft uitgewezen dat terugkeer in de zorg voor werkneemster niet haalbaar is.
Met een aanvraag van 14 februari 2008 heeft werkneemster zich tot verweerder gewend om in aanmerking te worden gebracht voor een WIA-uitkering.
Deze scholing bij Mondriaan is door die instelling uitgesteld, waarna werkneemster op 23 maart 2008 op de lijst is gezet voor een detacheringspool.
Wettelijk kader en beleid
Ingevolge artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Ingevolge artikel 65 WIA beoordeelt verweerder of de werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
In artikel 25, negende lid, van de WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de WIA blijkt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 BW (...) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Ter uitvoering van de hiervoor genoemde bepalingen heeft verweerder beleid opgesteld. De Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Regeling van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 17 oktober 2006; hierna: de beleidsregels) bepalen het beleid dat het Uwv hanteert bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA. Volgens dit beleid wordt van werkgever en werknemer verwacht dat zij al het mogelijke doen met het oog op re-integratie. Dit uiteraard binnen de grenzen van de redelijkheid. In een geval waarin geen re-integratieresultaat is bereikt, dient te worden beoordeeld of de werkgever en de werknemer samen gedurende de eerste twee jaar van ziekte voldoende inspanningen hebben verricht om de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te kunnen benutten. Van voldoende re-integratie-inspanningen is sprake indien een bevredigend resultaat is behaald. Daarvan is sprake wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
De rechtbank acht dit in voornoemde beleidsregels neergelegd beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onaanvaardbaar.
Grondslag bestreden besluit
In haar verzekeringsgeneeskundig rapport van 20 maart 2008 komt verzekeringsarts [G] tot de conclusie dat door eiseres onvoldoende en te laat re-integratieactiviteiten zijn ingezet omdat "ondanks de lange voorgeschiedenis van rugklachten er bij de laatste uitval van werkneemster geen spoor 2 is ingezet, ook niet toen het verzuim langere tijd ging duren."
Ook arbeidsdeskundige [H] concludeert in zijn rapport van 10 april 2008 dat de door eiseres verrichte re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest. In essentie is hij van mening dat, ondanks diverse mislukte pogingen werkneemster in haar eigen werk te laten re-integreren, te laat andere re-integratie activiteiten zijn ingezet. Hoewel herplaatsing binnen de organisatie van eiseres niet mogelijk was is alleen de "snuffelstage" afgesproken, zonder tijdpad. Het in maart 2008 gestarte traject is te laat ingezet.
Bij besluit van 17 april 2008 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichting en dat zij het loon van werkneemster moet doorbetalen tot 19 mei 2009.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
In haar arbeidskundige rapportage van 26 augustus 2008 naar aanleiding van dit bezwaar concludeert bezwaararbeidsdeskundige [I] onder andere dat eiseres nimmer een goed beeld van de belasting behorende bij het eigen werk van werkneemster heeft gehad, dat veel te laat een plan van aanpak is opgesteld, dat werkneemster door eiseres niet actief en met voorrang is voorgedragen voor een andere functie en dat eiseres ten onrechte geen deskundigenoordeel heeft aangevraagd. Tevens concludeert zij dat pas na 11 maanden een herkenbaar plan van aanpak is opgesteld. Toen de uitvoering van het re-integratietraject niet goed liep is daar niet of nauwelijks iets aan gedaan. Samenvattend heeft eiseres verzuimd regie te voeren.
Bij het bestreden besluit van 8 augustus 2008 heeft verweerder zijn (primaire) besluit van 17 april 2008 ongewijzigd gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de re-integratie inspanningen van eiseres ten aanzien van de werkneemster onvoldoende zijn geweest en dat eiseres voor dat verzuim geen deugdelijke grond heeft. Verweerder verwijst daarbij naar de rapportage van 26 augustus 2008 van bezwaararbeidsdeskundige [I].
Beroepsgronden
Eiseres heeft aangevoerd dat zij volgens vaste jurisprudentie mag afgaan op de adviezen van de bedrijfsarts. Daaruit bleek in dit geval pas op 8 februari 2008 dat werkneemster niet kon terugkeren in haar eigen werk. Pas dan is het inzetten van andere re-integratie activiteiten volgens eiseres aan de orde, gelet op de tekst van artikel 7:658a BW. Bovendien heeft zij wel degelijk naar andere werkzaamheden voor werkneemster gezocht, door het aanbieden van de "snuffelstage" , omscholing en outplacement (het zogeheten "tweede spoor"). Om medische redenen is daarmee pas in april 2007 begonnen. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen marginale toets van de verrichte re-integratie inspanningen heeft uitgevoerd en verzuimd heeft een advies van de Landelijke Loonsanctie Commissie te vragen.
Beoordeling
Eiseres heeft niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat het resultaat van de re-integratie inspanningen onvoldoende is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfarts in zijn Probleemanalyse van 5 juli 2006, minder dan twee maanden na de definitieve uitval van werkneemster op 23 mei van dat jaar, een terugkeer van werkneemster in het eigen werk zeker niet uitgesloten achtte. De bedrijfsarts verbond daaraan het advies aan eiseres om binnen twee weken samen met werkneemster een plan van aanpak op te stellen. De rechtbank constateert dat eiseres pas een jaar later, op
14 juli 2007 samen met werkneemster een plan van aanpak heeft opgesteld.
Vervolgens zijn diverse pogingen werkneemster in haar eigen werk te laten terugkeren mislukt, zoals verweerder terecht constateert. De rechtbank wijst op de meldingen van de bedrijfsarts van 30 augustus 2006 en 14 februari 2007.
Op 12 april 2007 heeft eiseres zoals hierboven reeds vermeld het "tweede spoor" ingezet. Kennelijk besefte eiseres reeds op dat moment dat serieus rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat werkneemster niet meer in haar eigen werk zou kunnen terugkeren. Dat komt de rechtbank voor als een juiste conclusie op grond van de medische adviezen van de bedrijfsarts, waarvan de juistheid niet tussen partijen in geschil is.
Toch is pas eind mei 2007 de werkneemster de "snuffelstage" aangeboden in het kader waarvan eiseres heeft werkneemster medio 2007 weliswaar enige maanden gedetacheerd bij de Stichting MEE in het kader van een snuffelstage. De rechtbank heeft evenmin als verweerder kunnen vaststellen dat deze stage onderdeel was van een door eiseres gestructureerd re-integratietraject.
Voor zover eiseres wil betogen dat zij dit vóór 8 februari 2008 onverplicht heeft gedaan kan de rechtbank dat niet volgen. Integendeel was inzet van het tweede spoor op 12 april 2007 alleszins geïndiceerd. Dat toen nog niet definitief door de bedrijfsarts was vastgesteld dat werkneemster de eigen arbeid niet kon verrichten is geen geldig excuus voor het halfslachtig inzetten van een traject.
Werkneemster heeft op 12 april 2007 ook enkele vacatures meegekregen om op te solliciteren. Toen kort daarna bleek dat er geen schot zat in de sollicitatie heeft eiseres dat verder kennelijk op zijn beloop gelaten. Aan de in april 2007 vermelde afspraken voor omscholing en sollicitatietraining is kennelijk geen uitvoering gegeven.
Maar ook nadien, toen de bedrijfsarts in zijn Probleemanalyse van 19 december 2007 op grond van vanuit de behandelend sector ontvangen medische informatie ernstig twijfelde aan de haalbaarheid van werkhervatting van werkneemster in het eigen werk en aan eiseres de aanbeveling deed haar naar blijvend andere, rugsparende werkzaamheden te begeleiden, is eiseres tekortgeschoten in de re-integratieverplichting ten aanzien van haar werkneemster. Immers, het had naar het oordeel van de rechtbank reeds toen, maar in ieder geval na de Bijstelling Probleemanalyse van bedrijfsarts [J] van 8 februari 2008 waarin terugkeer in het eigen werk inderdaad definitief werd uitgesloten, voor eiseres duidelijk moeten zijn dat het eigen werk te rugbelastend voor werkneemster was en dat, mede met het oog op het gebrek aan arbeidsmogelijkheden in de eigen organisatie, door haar met kracht het tweede spoor diende te worden ingezet. Van een concrete tweede spoor-activiteit van de zijde van eiseres is de rechtbank echter niet gebleken. Pas in maart 2008 is werkneemster daadwerkelijk aan een omscholingstraject begonnen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee onvoldoende daadkrachtig, zoals dat van haar uit een oogpunt van toepassing van artikel 25 van de WIA mag worden verwacht, is opgetreden om de re-integratie van werkneemster van aanvang af krachtig gestalte te geven. In dat verband overweegt de rechtbank dat juist waar de bedrijfsarts openlijk uiting gaf aan zijn twijfel over de arbeidsmogelijkheden van werkneemster in het eigen werk, het op de weg van eiseres had gelegen om een strakke regie te voeren en meteen samen met werkneemster concrete afspraken te maken over werkhervatting conform het advies van de bedrijfsarts.
Anders dan eiseres ziet de rechtbank niet in dat een marginale toets van de re-integratie activiteiten in dit geval niet tot deze conclusie zou kunnen leiden.
Verweerder heeft aan eiseres dan ook terecht een loonsanctie opgelegd en de behandeling van de WIA-aanvraag van werkneemster opgeschort.
Hetgeen eiseres overigens in beroep naar voren heeft gebracht kan aan dit oordeel niet afdoen, aangezien dat geen betrekking heeft op dit concrete geval, maar op de uitvoeringspraktijk van verweerder in het algemeen. Wat daarvan zij, dat maakt het oordeel in deze zaak niet anders. De rechtbank wijst eiseres er nog op dat verweerder niet heeft gesteld dat de adviezen van de bedrijfsartsen ondeugdelijk zouden zijn geweest. Verweerder verwijt eiseres niet tijdig de juiste actie te hebben ondernomen.
Met de toezending op 13 mei 2009 door verweerder van het advies van de Landelijke Loonsanctie Commissie van 23 april 2008 heeft verweerder het dossier gecompleteerd, zodat de beroepsgrond van eiseres, dat uit de stukken niet blijkt van een dergelijk advies, niet slaagt.
Met betrekking tot de duur van de loonsanctie stelt de rechtbank vast dat verweerder het primaire besluit van 24 april 2008 te laat, namelijk niet, zoals artikel 25, tiende lid, van de WIA voorschrijft, uiterlijk zes weken voor de afloop van het einde van de wachttijd voor werkneemster heeft afgegeven. Dat heeft gelet op het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, laatste volzin, van de WIA tot gevolg dat het loonsanctietijdvak van 52 weken zoveel eerder dient te eindigen als het primaire besluit van verweerder later is afgegeven, te weten in casu twee weken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 13 mei 2009 ervan melding maakt dat de duur van de loonsanctie niet juist is en evenredig bekort dient te worden nu deze niet uiterlijk 6 weken voor de afloop van de wachttijd is opgelegd. De rechtbank onderschrijft dit ter zitting door verweerder bevestigde standpunt en komt tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het loonsanctietijdvak van 52 weken niet heeft bekort met de twee weken waarmee verweerder te laat aan eiseres heeft kennisgegeven van de toepassing van artikel 25, negende lid, van de WIA. Voor de juistheid van de ter zitting opgeworpen stelling van de gemachtigde van verweerder dat een bekorting van het loonsanctietijdvak slechts aan de orde kan komen indien door de werkgever een daartoe strekkend verzoek is gedaan, heeft de rechtbank geen steun gevonden in de wet. In artikel 25, veertiende lid is verweerder immers dwingendrechtelijk opgedragen deze bepaling ambtshalve toe te passen.
Slotsom
Het beroep van eiseres is derhalve gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij een loonsanctie is opgelegd over een tijdvak van meer dan 50 weken.
Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de duur van de onderhavige loonsanctie wordt bepaald op 50 weken na de datum einde wachttijd. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn bepaald op € 644,=.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de duur van de loonsanctie is bepaald op langer dan 50 weken;
herroept het primaire besluit van 24 april 2008 voor zover daarbij de duur van de loonsanctie is bepaald op langer dan 50 weken;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 288,=, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,=, welke kosten het Uwv aan eiseres moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. M.P. de Valk, J.L. Verbeek en E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2009 in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.