ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1400

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/19213 (verzoek) en AWB 09/19212 (beroep)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somalië wegens manipulatie vingerafdrukken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Somalische vrouw. De vrouw had op 19 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de vrouw het onderzoek naar haar identiteit had gefrustreerd door manipulatie van haar vingertoppen, waardoor het niet mogelijk was om een dactyloscopisch signalement van haar te verkrijgen. De voorzieningenrechter overwoog dat het afnemen van vingerafdrukken en de vergelijking daarvan in het DNRI-systeem tot de dagelijkse werkzaamheden van de vreemdelingenpolitie behoort. De vrouw had geen plausibele verklaring gegeven voor de beschadiging van haar vingertoppen en had ook geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de deskundigheid van de vreemdelingenpolitie te twijfelen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning vormden. De rechter oordeelde dat de afwezigheid van reisdocumenten en de manipulatie van de vingertoppen als contra-indicatie voor statusverlening moesten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de vrouw geen recht had op een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak benadrukt het belang van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en de noodzaak voor asielzoekers om transparant te zijn in hun verklaringen en documenten.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 09/19213 (verzoek) AWB 09/19212 (beroep)
Datum uitspraak: 19 juni 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde mr. J. Nourhussen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 19 mei 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoekster heeft daartegen op 28 mei 2009 beroep ingesteld. Verzoekster is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 28 mei 2009 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 juni 2009. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.S. Schoot.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit beroep is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft verzoekster meegedeeld, dat gedurende de behandeling van het beroep uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoekster heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4. Ter staving van haar asielaanvraag heeft verzoekster, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Een moriyaan (bandiet) wilde met verzoekster trouwen en vroeg haar halfbroer om haar hand. Omdat verzoekster niet met hem wilde trouwen, stemde de halfbroer niet in met het verzoek van de moriyaan. Drie jaar lang viel hij haar lastig, onder meer door haar op straat aan te spreken en dan te zeggen dat zij zijn vrouw was en door haar halfbroer regelmatig om haar hand te vragen. Op een gegeven moment kwam een andere man naar haar halfbroer die om haar hand vroeg en met dat verzoek stemden haar halfbroer en zijzelf in. Verzoekster is op 25 december 2008 met deze man getrouwd. De moriyaan kreeg kennis hiervan en is de volgende dag, op 26 december 2008, naar haar halfbroer gegaan en schoot hem dood. Verzoekster, die op dat moment nog in het huis van haar halfbroer woonde, is daarop gevlucht naar een vriend van haar broer. Daar is zij gebleven tot aan haar vertrek uit Somalië, 9 februari 2009. In Nederland heeft verzoekster via een vriendin van haar in Somalië gehoord dat haar man in maart 2009 eveneens is vermoord.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd.
Volgens verweerder heeft verzoekster het onderzoek naar een mogelijk (eerder) verblijf in Nederland dan wel een verblijf in een ander Europees land gefrustreerd door manipulatie van haar vingertoppen. Dit volgt uit het proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie van 19 mei 2009 en het proces-verbaal van 25 mei 2009, hetgeen betrekking heeft op een DNRI (Ipol) uitslag van 12 februari 2009. Daardoor is het niet mogelijk gebleken om een goed dactyloscopisch signalement van verzoekster te verkrijgen en dit op te nemen in Eurodac. Verweerder wordt het onmogelijk gemaakt om onderzoek te doen naar verzoeksters identiteit, nationaliteit en de vraag of zij al eerder een aanvraag voor verblijf heeft ingediend, rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland dan wel voor haar komst naar Nederland verbleven heeft in één van de andere lidstaten aangesloten bij de Verordening (EG) van de Raad nr. 343/2003.
Het verstrekken van onjuiste gegevens wordt als contra-indicatie voor statusverlening aangemerkt. Verzoekster is daarbij niet in het bezit van reisdocumenten en het ontbreken van deze documenten valt haar toe te rekenen. Vanwege het toerekenbaar ontbreken van documenten en omdat verzoekster door het manipuleren van haar vingertoppen de juiste gegevens verzwijgt, is de oprechtheid van haar asielrelaas op voorhand aangetast en kon een inhoudelijke beoordeling van haar asielrelaas achterwege blijven.
6. Hiermee kan verzoekster zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd.
Het besluit is niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen omdat verzoekster eerst op 19 mei 2009, de datum van het tweede onderzoek, in kennis werd gesteld van de eerste uitslag van het dactyloscopisch signalement van 12 februari 2009. Daarnaast is met de bijzondere aanwijzing van 19 mei 2009 bij verzoekster de indruk gewekt dat zij OC gezonden zou worden en dat haar nogmaals de gelegenheid geboden zou worden een dactyloscopisch onderzoek te ondergaan. Verzoekster meent dat haar in elk geval de mogelijkheid geboden moet worden om een contra-expertise uit te laten voeren.
Daarnaast stelt verzoekster, onder verwijzing naar het standpunt van VluchtelingenWerk Nederland van 8 mei 2009, dat het asielrelaas inhoudelijk beoordeeld moet worden.
Voorts stelt verzoekster dat het ontbreken van reisdocumenten haar niet is toe te rekenen, nu zij afhankelijk was van de reisagent die deze documenten heeft ingenomen.
Daarenboven stelt verzoekster, eveneens onder verwijzing naar bovengenoemd standpunt van VluchtelingenWerk Nederland, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, nu verweerder niet twijfelt aan haar Somalische nationaliteit. Tot slot doet verzoekster een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn).
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde omstandigheden betrokken.
9. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
10. Niet in geschil is dat verzoekster geen documenten heeft overgelegd ter vaststelling van haar reisroute. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of verweerder in redelijkheid het toerekenbaar ontbreken van documenten heeft kunnen tegenwerpen.
11. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 10 oktober 2003 (nr. 200305574/1, JV 2003/539) en naar het beleid van verweerder zoals neergelegd in C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat het afstaan van de reisbescheiden aan een reisagent, verzoekster is toe te rekenen. Bovendien heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat verzoekster geen coherente en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd betreffende de reisroute. Zo heeft verzoekster verklaard dat zij op 9 februari 2009 met een toestel van African Airways van Mogadishu rechtstreek naar Nairobi is gevlogen, terwijl uit de OAG Flight Planner blijkt dat er op 9 februari 2009 geen rechtstreekse vlucht van Mogadishu naar Nairobi heeft plaatsgevonden.
12. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoekster kunnen tegenwerpen.
13. Als zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, mogen volgens vaste rechtspraak en blijkens het gestelde in paragraaf C14/3.3 van de Vc 2000, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
14 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas in casu een positieve overtuigingskracht ontbeert, omdat de oprechtheid van het asielrelaas vanwege de manipulatie van de vingertoppen op voorhand is aangetast.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van respectievelijk 19 mei en 25 mei 2009 volgt dat op 12 februari en 19 mei 2009 blijkt dat tevergeefs geprobeerd is een dactyloscopisch signalement van verzoekster te vervaardigen. In het procesverbaal van 19 mei 2009 zijn daarbij de volgende aanwijzingen aangekruist:
- de papilairlijnen op de vingers van betrokkene waren van zodanige slechte kwaliteit dat er geen goed dactyloscopisch signalement van betrokkene te vervaardigen was.
- Betrokkene had duidelijk haar vingers gemanipuleerd.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje is het volgende opgemerkt: Ik zag dat er voldoende papilairlijnen op haar vingerkoten zaten, maar niet op haar vingertoppen. Ik zag dat op haar vingertoppen op meerdere plaatsen schaafwonden zaten. Ik zag dat haar vingertoppen rode vlekken vertoonden, tot bijna bloedens toe.[…]
Daarnaast volgt uit het procesverbaal van 19 mei 2009 dat verzoekster desgevraagd heeft verklaard niet te weten wat er met haar vingers is gebeurd.
16. Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat de processen-verbaal niet aangemerkt kunnen worden als deskundigenberichten - welk standpunt wordt opgevat als een betwisting van de deskundigheid - overweegt de voorzieningenrechter dat het afnemen van vingerafdrukken en de vergelijking daarvan in het DNRI-systeem behoort tot de vaste en dagelijkse werkzaamheden van de vreemdelingenpolitie, zoals ook blijkt uit het in paragraaf C11/1.2 van de Vc 2000 opgenomen beleid. Gelet hierop valt niet in te zien, althans niet zonder nadere motivering zijdens verzoekster, dat de vreemdelingenpolitie de deskundigheid zou missen om uitspraken te kunnen doen over mogelijke oorzaken van onduidelijke vingerafdrukken. Bovendien is in casu tweemaal, met een tussenpose van drie maanden, geprobeerd een dactyloscopisch signalement van verzoekster te verkrijgen. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat verzoekster voorts geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen op grond waarvan aan het gestelde in de processen-verbaal zou moeten worden getwijfeld. Verzoekster heeft geen (plausibele) verklaring gegeven waarom haar vingertoppen zijn beschadigd. De eerst ter zitting gegeven verklaring acht de voorzieningenrechter ontoereikend. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt kon stellen dat verzoekster het dactyloscopisch onderzoek heeft gefrustreerd door manipulatie van de vingertoppen.
17. De stelling van verzoekster dat het niet mogelijk is om binnen de kaders van de AC-procedure een contra-expertise te laten verrichten en dat hierom de besluitvorming onzorgvuldig is, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen, omdat verzoekster niet concreet aannemelijk heeft gemaakt voornemens te zijn een contra-expertise op te starten.
18. Evenmin was verweerder gehouden, op grond van de bijzondere aanwijzing of anderszins, om nogmaals vingerafdrukken van verzoekster af te nemen. Zoals blijkt uit bovengenoemde processen-verbaal is tweemaal geprobeerd een dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Nu verzoekster geen verklaring heeft kunnen geven voor de slechte kwaliteit van haar vingerafdrukken, zij slechts kritische kanttekeningen heeft geplaatst, en zij geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen op grond waarvan aan het gestelde in het proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld, bestond naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen aanleiding verzoekster nogmaals in de gelegenheid te stellen haar vingerafdrukken te laten afnemen.
19. Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van voormelde processen-verbaal en heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat verzoekster het onderzoek heeft gefrustreerd, kennelijk met de bedoeling om in een gunstiger positie komen te verkeren. Dit heeft tot gevolg, met toepassing van de onder rechtsoverweging 13 weergegeven maatstaf, dat verweerder het asielrelaas ook voor het overige niet geloofwaardig heeft hoeven achten en daar niet inhoudelijk op heeft hoeven ingaan.
20. Ten aanzien van verzoeksters stelling dat haar bescherming dient toe te komen op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn overweegt de voorzieningenrechter dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, sprake is van frustratie van onderzoek, waardoor geen onderzoek mogelijk is naar de nationaliteit, herkomst en identiteit van verzoekster, zodat zij reeds hierom geen geslaagd beroep kan doen op deze bepaling.
21. Voor zover verzoekster zich op het standpunt heeft gesteld dat het categoriale beschermingsbeleid terzake Zuid- en Centraal-Somalië ten onrechte is beëindigd, danwel betoogd wordt een dusdanig beleid te herinvoeren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu sprake is van een contra-indicatie voor statusverlening vanwege het frustreren van onderzoek, en verzoekster reeds om die reden niet in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 20000, een inhoudelijke beoordeling van de vraag of (opnieuw) een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd dient te worden achterwege kan blijven.
22. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2009 in tegenwoordigheid van drs. S.S. Mazaheri als griffier.
de griffier
de voorzieningenrechter?