ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1378

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/ 19454 (Verzoek) en AWB 09/19451 (beroep_
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens manipulatie vingerafdrukken en gebrek aan documenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Somalische vreemdeling. De vreemdeling had op 20 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 29 mei 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De IND stelde dat de vreemdeling het onderzoek naar zijn asielaanvraag had gefrustreerd door opzettelijk zijn vingertoppen te manipuleren, waardoor het niet mogelijk was om een dactyloscopisch signalement te verkrijgen. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, omdat hij niet kon aantonen dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling onvoldoende tijd had gekregen om zijn vingers te laten herstellen, maar oordeelde dat de IND op drie verschillende momenten had geprobeerd om vingerafdrukken van de vreemdeling te nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vreemdeling geen plausibele verklaring had gegeven voor de slechte kwaliteit van zijn vingerafdrukken en dat er geen reden was om aan de processen-verbaal van de IND te twijfelen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de vreemdeling toerekenbaar documentloos was en dat het ontbreken van reisdocumenten aan hem was toe te rekenen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling werd erop gewezen dat hij, indien zijn vingertoppen voldoende hersteld waren, een herhaalde asielaanvraag kon indienen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de IND en de noodzaak voor vreemdelingen om relevante documenten te overleggen ter ondersteuning van hun asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 09/19454 (verzoek) AWB 09/19451 (beroep)
Datum uitspraak: 19 juni 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[de vreemdeling]
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer]
van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 20 mei 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoeker heeft daartegen op 29 mei 2009 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 29 mei 2009 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 juni 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.S. Schoot.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Verzoeker stelt dat zijn problemen zijn begonnen op 5 maart 2008, toen zijn stiefvader, die lid was van de Al Shabab, hem vertelde dat hij ook voor deze groepering moest gaan vechten. Deed hij dit niet dan zou hij worden gedood. Tevens verbood zijn stiefvader hem om Ethiopische militairen en Somalische overheidsambtenaren in zijn eethuisje te laten eten. Verzoeker gaf zijn stiefvader daarop te kennen op beide voorwaarden niet in te zullen gaan. Vervolgens is op de avond van 7 juni 2008 een bom gegooid op zijn restaurant. Daarbij zijn twee neven en een medewerker van het restaurant om het leven gekomen. Diezelfde avond is verzoeker zelf door gemaskerde jonge mannen, leden van de Al Shabab, gevangen genomen. Nadat de gevangenis op 3 december door militairen is aangevallen slaagde verzoeker erin om uit de gevangenis te ontsnappen. Dezelfde dag heeft hij de stad verlaten. De volgende dag, 4 december is hij naar Galkayo gevlucht, alwaar hij 56 dagen in een huis van een vriend van een neef heeft verbleven alvorens hij is gevlucht.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat en voor zover van belang, ten grondslag gelegd.
Volgens verweerder heeft verzoeker het onderzoek naar een mogelijk (eerder) verblijf in Nederland dan wel een verblijf in een ander Europees land gefrustreerd door manipulatie van zijn vingertoppen. Daardoor is het niet mogelijk gebleken om een goed dactyloscopisch signalement te verkrijgen en dit op te nemen in Eurodac. Dit volgt uit de processen-verbaal van 20 en van 29 mei 2009. Het verstrekken van onjuiste gegevens wordt als contra-indicatie voor statusverlening aangemerkt. Voorts wijst verweerder de aanvraag af omdat verzoeker niet in het bezit is van reisdocumenten en het ontbreken van deze documenten hem toe te rekenen is.
Vanwege de contra-indicatie en het toerekenbaar ontbreken van documenten stelt verweerder zich op het standpunt dat een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas niet nodig is.
6. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd.
Verzoeker is van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij opzettelijk zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd teneinde het onderzoek naar eerder verblijf in Nederland of een ander Europees land te frustreren. Verzoeker meent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hem onvoldoende tijd is geboden zijn vingertoppen te laten herstellen alvorens te proberen een nieuw dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Hij had ofwel in Ter Apel reeds de bijzondere aanwijzing moeten krijgen ofwel OC gestuurd moeten worden. Bovendien is het besteden besluit onzorgvuldig aangezien eerst op 29 mei, dus na de bestreden beschikking, opnieuw is geprobeerd om vingerafdrukken af te nemen.
Daarnaast meent verzoeker in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn). Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit het gebied dat blijkens het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 4 maart 2009, behoort tot het gebied waar sprake is van een gewapend conflict. Hierbij verwijst verzoeker naar de brief van Amnesty International van 23 april 2009 waarin wordt gesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld door het Hof van Justitie in het arrest Elgafaji. Tot slot is verzoeker van mening dat het categoriale beschermingsbeleid ten onrechte is beëindigd.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde omstandigheden betrokken.
9. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
10. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verzoeker toerekenbaar documentloos is als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
11. Als zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, mogen volgens vaste rechtspraak en blijkens het gestelde in paragraaf C14/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van verzoeker een positieve overtuigingskracht ontbeert, omdat de oprechtheid van het asielrelaas vanwege de manipulatie van de vingertoppen op voorhand is aangetast.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de op ambtseed opgemaakte processen verbaal van resp. 20 en 29 mei 2009 blijkt dat op 13 februari, 20 mei en 29 mei 2009 tevergeefs geprobeerd is een dactyloscopisch signalement van verzoeker te vervaardigen. In het procesverbaal van 20 mei zijn daarbij de volgende aanwijzingen aangekruist:
- de papilairlijnen op de vingers van betrokkene waren van zodanige slechte kwaliteit dat er geen goed dactyloscopisch signalement van betrokkene te vervaardigen was
- Betrokkene had duidelijk zijn vingers gemanipuleerd.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje is het volgende opgemerkt: Ik zag dat de vingerkoten van betrokkene voldoende papilairlijnen had, ik zag dat de vingertoppen van betrokkene schaafplekken had, en dat de huid op de vingerplekken op sommige plekken erg dun was. Ik zag dat op sommige plekken van de vingertoppen wel voldoende huid en papilairlijnen zaten.[…]
Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van 20 mei dat verzoeker desgevraagd heeft verklaard gewoon zo te zijn, zo te zijn geboren en niks met zijn handen gedaan te hebben.
13. De stelling van verzoeker dat de besluitvorming onzorgvuldig is omdat hem onvoldoende tijd is gegeven om zijn vingers te laten herstellen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat verweerder op drie verschillende momenten te heeft geprobeerd een dactyloscopisch signalement van verzoeker te vervaardigen. Tussen de eerste en de tweede poging zat een tussenpose van drie maanden. De omstandigheid dat verweerder op verzoek van verzoeker – zorgvuldigheidshalve – op 29 mei nogmaals heeft gepoogd vingerafdrukken af te nemen maakt dit niet anders, aangezien de in het proces-verbaal van 29 mei neergelegde bevindingen niet tot een ander oordeel leiden.
14. Evenmin was verweerder gehouden, op grond van de bijzondere aanwijzing of anderszins, om nogmaals vingerafdrukken van verzoeker af te nemen. Zoals blijkt uit bovengenoemde processen-verbaal is driemaal geprobeerd een dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Nu verzoeker geen (plausibele) verklaring heeft kunnen geven voor de slechte kwaliteit van zijn vingerafdrukken en hij geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen op grond waarvan aan het gestelde in de processen-verbaal zou moeten worden getwijfeld, bestond naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen aanleiding verzoeker nogmaals in de gelegenheid te stellen zijn vingerafdrukken te laten afnemen.
15. Voor het standpunt van verzoeker dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is tot stand gekomen en niet in overeenstemming is met de brief van de Staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 april 2009, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen grond. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat indien verzoeker meent dat zijn vingertoppen voldoende zijn hersteld om een dactyloscopisch signalement te kunnen vervaardigen, hij desgewenst een herhaalde asielaanvraag kan indienen, en dat verweerder daarbij - mogelijk - geen gebruik maakt van de in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid.
16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van voormelde processen-verbaal en heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker het onderzoek heeft gefrustreerd, kennelijk met de bedoeling om in een gunstiger positie komen te verkeren. Dit heeft tot gevolg dat, met toepassing van de onder rechtsoverweging 11 weergegeven maatstaf, verweerder het asielrelaas ook voor het overige niet geloofwaardig heeft hoeven achten en daar niet inhoudelijk op heeft hoeven ingaan.
17. Ten aanzien van verzoekers stelling dat hem bescherming dient toe te komen op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn overweegt de voorzieningenrechter dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, sprake is van frustratie van onderzoek, waardoor geen onderzoek mogelijk is naar de nationaliteit, herkomst en identiteit van verzoeker, zodat hij reeds hierom geen geslaagd beroep kan doen op deze bepaling.
18. Voor zover verzoeker zich op het standpunt heeft gesteld dat het categoriale beschermingsbeleid terzake Zuid- en Centraal-Somalië ten onrechte is beëindigd, danwel betoogd wordt een dusdanig beleid te herinvoeren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu sprake is van een contra-indicatie voor statusverlening vanwege het frustreren van onderzoek, en verzoekster reeds om die reden niet in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 20000, een inhoudelijke beoordeling van de vraag of (opnieuw) een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd dient te worden achterwege kan blijven.
19. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2009 in tegenwoordigheid van drs. S.S. Mazaheri als griffier.
de griffier
de voorzieningenrechter?