Afdeling 1, meervoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
de besloten vennootschap [A] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. [B]
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder,
gemachtigde mr. R. Lever.
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft verweerder het verzoek afgewezen om ten behoeve van de herontwikkeling van het [A] te [plaats] een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen.
Bij besluit van 31 januari 2008, verzonden op 4 februari 2008, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 2 december 2007, het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 maart 2008, ingekomen bij de rechtbank op 14 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld. Eiseres heeft daarbij enige stukken overgelegd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift is nadien aangevuld.
Het beroep is op 12 maart 2009 ter zitting behandeld.
Eiseres was vertegenwoordigd door [C], [D] en [E], bijgestaan door mr. E.M.H. Harbers, advocaat te Arnhem
Verweerder was vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het verzoek om vrijstelling voorziet in de herontwikkeling van het Recreatiepark de Noordwijkse Duinen te Noordwijk. De herontwikkeling bestaat uit de herinrichting van het recreatiepark, waarbij het aantal van 250 aanwezige standplaatsen wordt teruggebracht tot 180 standplaatsen. Daarop worden 160 chalets geplaatst. Daarnaast voorziet het plan in de bouw van een beheerderswoning boven de kantine en een zwembad. Ten slotte is beoogd om een jaarrond-exploitatie te voeren, gericht op recreatieve en toeristische verhuur, waarbij ook verhuur aan de gezondheidsmarkt en de zakenmarkt zullen worden benut buiten het toeristenseizoen.
Eiseres kan zich niet verenigen met de afwijzing van het verzoek om vrijstelling, omdat zij van mening is dat verweerder zich verschuilt achter Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Dat college heeft bij schrijven van 31 oktober 2006 meegedeeld niet te zullen overgaan tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar, omdat de herontwikkeling van het recreatiepark een nieuwe situatie creëert, waarvoor het provinciale beleid geen ruimte biedt. Eiseres betoogt dat verweerder heeft toegezegd in beginsel bereid te zijn het ter plaatse vigerende bestemmingsplan aan te passen. Door vervolgens te weigeren met eiseres en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland te overleggen, is verweerder de inspanningsverplichting die zij aldus op zich had genomen, onvoldoende nagekomen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, aanhef en onder b, van de WRO, kan, indien sprake is van een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33, eerste lid, na tien jaar is herzien, die vrijstelling slechts worden verleend als voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied". Het betrokken perceel heeft de bestemming "Waterwingebied en kampeerterrein". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn blijkens artikel 21 van de planvoorschriften bestemd voor de waterwinning en voor het kamperen met tenten en kampeerwagens.
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De chalets zijn immers niet aan te merken als kampeerwagens. Gelet hierop is voor de door eiseres gewenste herontwikkeling vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO vereist.
Het bestemmingsplan is door de raad van Noordwijk vastgesteld in de maand maart 1972. Het plan is op 11 december 1978 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd, en na een daartegen ingesteld beroep bij de Kroon op 1 februari 1983 onherroepelijk geworden.
Vast staat dat het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO na tien jaar is herzien. Evenmin heeft de raad van Noordwijk voor het onderhavige perceel een voorbereidingsbesluit genomen, dat ten tijde van het bestreden besluit geldig was. Ook is voor het gebied geen ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze vrijstellingsprocedure niet voldaan.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet bevoegd was om de gevraagde vrijstelling te verlenen, nu niet werd voldaan aan de daarvoor geldende toepassingsvoorwaarden.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan het verzoek om vrijstelling.
Gelet op artikel 19, vierde lid, van de WRO, was verweerder gehouden het verzoek om vrijstelling af te wijzen. De rechtbank wijst erop dat in het kader van deze procedure geen ruimte bestaat een oordeel te geven over de vraag of de raad van de gemeente Noordwijk rechtens gehouden zou zijn een voorbereidingsbesluit te nemen teneinde verweerder wel de bevoegdheid tot toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO ten behoeve van ddit project te verschaffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S. Verheijen, mr. M.P. de Valk en mr. J.L. Verbeek en, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.