RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/37250
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. I.J.M. Oomen, advocaat te
Amsterdam;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ’s-Gravenhage,
verweerder.
Op 24 juni 2008 heeft eiser (opnieuw) een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 16 oktober 2008 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 7 november 2008. Op 20 maart 2009 zijn nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 6 april 2009 behandeld. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen.
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003).
2.2 In geval van eiser is sprake van een opvolgende aanvraag waarbij in de beoordeling moet worden betrokken of sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden en, zo ja, in hoeverre die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt rechtens relevante feiten en/of omstandigheden, die bij de behandeling van de eerdere aanvraag geen rol hebben kunnen spelen, en indien zij wel in de beoordeling zouden zijn betrokken, tot een ander oordeel zouden hebben geleid.
2.3 De rechtbank overweegt dat eisers eerste asielverzoek in Nederland is afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van dit asielverzoek. Na de overdracht aan Italië is eiser teruggekeerd naar Nederland en heeft verweerder eiser op grond van artikel 64 Vw 2000 uitstel van vertrek verleend met ingang van 8 mei 2007, geldig tot 8 november 2007. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit in het kader van het huidige asielverzoek, gelet op het navolgende, te worden aangemerkt als nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.2, zodat een inhoudelijke beoordeling dient plaats te vinden.
2.4 Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek, zodat Italië op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 wordt geacht in te stemmen met terugname van eiser. Op 9 september 2008 heeft Italië het terugnameverzoek op grond van artikel 4, vijfde lid Vo 343/2003 alsnog expliciet afgewezen.
2.5 Eiser betoogt dat het aan hem op grond van artikel 64 Vw 2000 verleende uitstel van vertrek een verblijfstitel is in de zin van artikel 2, aanhef en onder j, Vo 343/2003. Verweerder heeft een onvolledige en dus onjuiste claim bij Italië gelegd, door niet te vermelden dat eiser in Nederland in het bezit is geweest van een verblijfstitel.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat het aan eiser op grond van artikel 64 Vw 2000 verleende uitstel van vertrek, gelet op het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000, een machtiging inhoudt voor eiser om (tijdelijk) in Nederland te verblijven.
2.7 In artikel 2, aanhef en onder j, Vo 343/2003 is een verblijfstitel in de zin van Vo 343/2003 als volgt gedefinieerd: “een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om te bepalen welke lidstaat in de zin van deze verordening verantwoordelijk is of tijdens de behandeling van een asielverzoek of een aanvraag voor een verblijfsvergunning.”
Artikel 64 Vw 2000 bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Deze bepaling past vrijwel letterlijk in de definitie van een verblijfstitel zoals weergegeven in artikel 2, aanhef en onder j, Vo 343/2003, zodat moet worden geconcludeerd dat eiser van 8 mei 2007 tot 8 november 2007 in Nederland in het bezit is geweest van een verblijfstitel in vorenbedoelde zin. Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, Vo 343/2003 is Nederland hierdoor de verantwoordelijke lidstaat geworden.
Anders dan verweerder betoogt is deze lezing in overeenstemming met het doel en de grondgedachte van Vo 343/2003. Één van de doelen van Vo 343/2003 is immers snel te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.
Hierin past niet dat na een langdurig toegestaan verblijf van een onderdaan van een derde land in een lidstaat alsnog geconcludeerd wordt dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van een door deze onderdaan ingediend asielverzoek.
Verweerder heeft derhalve ten onrechte in het aan Italië gerichte terugnameverzoek niet vermeld dat eiser in Nederland in het bezit is geweest van een verblijfstitel, zodat de Italiaanse autoriteiten, daargelaten dat zij niet tijdig op het terugnameverzoek hebben gereageerd, ten onrechte verantwoordelijk worden geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek.
2.8 Gelet op het vorenstaande is de bestreden beschikking in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontbeert deze een draagkrachtige motivering. Het beroep is gegrond en de bestreden beschikking vernietigd zal worden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
2.9 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman, voorzitter en mrs. J.F.M.J. Bouwman en F. van der Maden, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.B. Boksebeld als griffier, op 4 juni 2009.
Afschrift verzonden op: 4 juni 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.