RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 07/31262
Datum uitspraak: 26 maart 2009
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
de zich noemende [eiser]
geboren op [geboortedatum]
alias [de vreemdeling]
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Nepalese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. M.H.R. de Boer,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 juli 2005 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 6 augustus 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van eiser heeft bij faxberichten van respectievelijk 7 november 2007 en 18 november 2007 nadere stukken ingebracht, te weten een afschrift van een e-mail van [getuige] en een kopie van de verkoopakte van het bedrijf van eiser met vertaling.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 november 2007 en 19 december 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.E.J. ten Berg.
Onder toepassing van artikel 8:68 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Bij brief van 17 april 2008 heeft de rechtbank aan partijen nadere vragen gesteld. Bij brief van 3 juni 2008 heeft verweerder deze vragen beantwoord. De gemachtigde van eiser heeft hier niet op gereageerd.
De openbare behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 9 december 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. V.A.M.W. 't Hoen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser was eigenaar van restaurant/hotel Seven Eleven in Pokhara. Op enig moment, in 1998/1999, vond daar een vechtpartij plaats, omdat een groepje bezoekers weigerde te betalen. Eiser heeft aangifte gedaan. De politie heeft vijf betrokkenen gearresteerd en gevangengezet. Drie van de vijf personen bleken Maoïsten te zijn. Enkele dagen na de arrestatie kwamen andere Maoïsten naar het restaurant. Zij richtten vernielingen aan. Uit angst voor de Maoïsten heeft eiser het restaurant verkocht en zeven jaren rondgezworven in Nepal en India. In de tussentijd werd zijn familie regelmatig bezocht door Maoïsten.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eiser heeft geen documenten overgelegd om de nationaliteit, reisroute en het asielrelaas te kunnen vaststellen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van de documenten niet aan hem is toe te rekenen. De door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen missen naar het oordeel van verweerder positieve overtuigingskracht en derhalve worden deze verklaringen ongeloofwaardig geacht.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder geen navraag gedaan bij de Koninklijke Marechaussee (verder: de Kmar) omtrent de reisroute van eiser en zich op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte twijfelt aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiser doet een beroep op artikel 3 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) nu hij vreest voor vervolging van de zijde van de Maoïsten. Tenslotte stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder een beleid van categoriale bescherming moet instellen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zijn eerder ingenomen standpunt omtrent de identiteit van eiser heeft gewijzigd en dat het ontbreken van identiteitspapieren niet meer wordt tegengeworpen aan eiser. Hieruit concludeert de rechtbank dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet in geschil is.
7. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is.
8. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (mede) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten heeft overgelegd, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. Eiser heeft onvoldoende documenten ingebracht die zijn asielrelaas ondersteunen. Eiser stelt dat hij wel eigendomsdocumenten van zijn restaurant alsmede reisdocumenten in bezit heeft gehad, doch deze heeft afgegeven aan zijn reisagent. Dit komt gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) voor zijn eigen rekening en risico. Mitsdien bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, zodat de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas.
9. Als deze omstandigheid zich voordoet, mogen volgens vaste rechtspraak en blijkens het gestelde in paragraaf C14/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet een positieve overtuigingskracht uitgaan. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de asielzoeker in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Dit geldt evenzeer voor de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de asielzoeker aan die gestelde feiten ontleende vermoedens over wat hem als gevolg daarvan bij terugkeer aan behandeling te wachten staat. De terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechter de besluitvorming die tot het oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas of onderdelen daarvan heeft geleid, aan de eisen die het recht daaraan stelt, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering, moet toetsen, maar staat er aan in de weg dat de rechter bij die toetsing het eigen oordeel inzake de geloofwaardigheid in plaats stelt van dat van verweerder.
10. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat verweerder van oordeel is dat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert, onder meer omdat eiser verschillende verklaringen heeft afgelegd over wat er precies vernield is in zijn restaurant. Voorts weet eiser geen namen van de lokale jongens die zouden zijn opgepakt.
11. Met betrekking tot de vernielingen in het restaurant is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser hieromtrent tegenstrijdig heeft kunnen achten. Zo heeft eiser op pagina 4 van het nader gehoor van 19 juli 2005 verklaard dat de Maoïsten zijn muziekinstrumenten hebben vernield en dat hij zijn restaurant moest sluiten. Op pagina 8 van hetzelfde gehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn restaurant om twee redenen had verkocht. De eerste reden was dat de Maoïsten vaker in het restaurant kwamen om naar hem te informeren. En de tweede reden was dat de Maoïsten ook zijn muziekinstrumenten hebben vernield. In de correcties en aanvullingen is deze verklaring aangevuld in die zin dat het restaurant vernield is door explosieven en dat van het restaurant niets meer over is. Eiser heeft in beroep gesteld dat de bom geplaatst was op de eerste verdieping. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat eiser tijdens het nader gehoor niet reeds verklaard heeft over de explosieven nu over het algemeen een bomexplosie veel indruk achterlaat bij mensen in het algemeen. Zeker in geval het iemands eigendom betreft, vermag de rechtbank niet in te zien dat eiser over de explosies niets verklaard heeft in de gehoren. Voor zover uit het door eiser overgelegde krantenartikel zou blijken welke vernielingen er zijn aangericht in het restaurant van eiser, in welke zin dit krantenartikel zijn relaas zou staven, is de rechtbank van oordeel dat in het krantenartikel gesproken wordt over een hotel terwijl eiser spreekt over restaurant. De verklaring van eiser dat in Nepal verschillende termen voor het woord restaurant worden gebruikt, wordt door de rechtbank als onvoldoende geacht om deze tegenstrijdigheid te verklaren. Daar komt bij dat de tolk ter zitting van 29 november 2007 deze verklaring van eiser desgevraagd niet heeft ondersteund.
12. Eiser heeft na het bestreden besluit een verkoopakte van zijn bedrijf, gedateerd 28 september 1999, overgelegd. Eiser heeft voorts in beroep een verklaring van een getuige overgelegd ter staving van zijn asielrelaas. Ook is deze getuige door de rechtbank op 29 november 2007 en 19 december 2007 gehoord. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verkoopakte en de getuigenverklaringen niet bij de beoordeling betrokken mogen worden, omdat eiser die al bij zijn aanvraag had kunnen en moeten inbrengen. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat zij niet als nova in de zin van artikel 83 van de Vw 2000, of als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt zijn aan te merken. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verkoopakte en de verklaringen van de getuige een nadere toelichting van een eerder ingenomen stelling namelijk dat eiser eigenaar is geweest van een restaurant in Pokhara. De rechtbank neemt deze stukken en de verklaringen van de getuige dan ook mee bij de beoordeling van het beroep.
De rechtbank kan echter aan de verkoopakte niet die waarde hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien, omdat er geen handtekening op staat van de koper van het bedrijf Seven Eleven. De verklaring van de getuige is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende objectief nu de getuige een vriend van eiser is, zodat deze niet kan afdoen aan de hierboven genoemde tegenstrijdigheden in het relaas van eiser.
13. Met betrekking tot de namen van de lokale jongens die zouden zijn opgepakt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser hieromtrent vaag en ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Eiser heeft op pagina 4 van het nader gehoor van 19 juli 2005 verklaard dat er in zijn restaurant 2 groepen waren, een groep van lokale personen en een groep van andere nieuwe gasten. Door eiser is niet bestreden dat het hier gaat om vaste klanten zodat de rechtbank niet vermag in te zien dat eiser de namen van deze lokale personen dan niet weet. Voorts acht het de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser de namen niet meer weet omdat hij een klap op zijn hoofd heeft gehad. Eiser heeft zijn gestelde geheugenverlies niet onderbouwd met medische rapporten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat dit niet past bij de verklaring van eiser op pagina 4 van hetzelfde gehoor dat hij, nadat hij in het ziekenhuis was geweest, naar het politiebureau is gegaan en daar alles over de vechtpartij heeft verteld. Deze verklaringen zijn door eiser later niet meer aangevuld danwel gecorrigeerd zodat de rechtbank de stelling van eiser- inhoudende dat eiser wel gezegd heeft bewusteloos te zijn geslagen maar dat dit blijkbaar niet in het rapport terecht is gekomen- niet kan volgen.
14. Reeds op grond van het voorgaande kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het relaas een positieve overtuigingskracht ontbeert en dat dientengevolge geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser.
15. De politieke en mensenrechtensituatie in Nepal is niet zodanig dat asielzoekers afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat eiser in de negatieve aandacht van de Nepalese autoriteiten of de Maoïsten is komen te staan. Gelet op het ongeloofwaardig bevonden asielrelaas is er geen aanleiding om eiser op deze grond een verblijfsvergunning te verlenen. Voorts is niet gebleken dat eiser persoonlijke problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten die zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Noch is gebleken dat eisers problemen in relatie staan tot zijn nationaliteit, zijn etniciteit, zijn religie en/of persoonlijke leefwijze of het behoren tot een bepaald ras of bepaalde sociale groepering, dan wel zijn gerelateerd aan zijn politieke of godsdienstige overtuiging.
16. De rechtbank is voorts van oordeel dat nu het relaas van eiser ten aanzien van zijn vluchtrelaas ongeloofwaardig is geacht, het beroep op artikel 3 van het EVRM dient te worden verworpen. Nu geen geloof wordt gehecht aan het relaas van eiser dat hij wordt gezocht door de Maoïsten, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Nepal.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000, aanwezig hoeven achten.
18. Voor zover eiser, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van augustus 2006 inzake Nepal, zich op het standpunt stelt dat verweerder ten onrechte geen categoriaal beschermingsbeleid voert ten aanzien van Nepal, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of de situatie in een land van herkomst van zodanige aard is dat daarvoor een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd moet worden komt verweerder een grote mate van beleids- en beoordelingsvrijheid toe, die door de rechtbank slechts terughoudend kan worden getoetst. Dat wil zeggen dat uitsluitend ter beoordeling staat of het gebruik van de bevoegdheid niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen categoriaal beschermingsbeleid voert voor Nepal. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat een categoriaal beschermingsbeleid voor Nepal te voeren.
19. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, voorzitter, en mr. E.C. Ruinaard en mr. A.M. Overbeeke, rechters, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter op 26 maart 2009 in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen als griffier.
de griffier
de voorzitter?