ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5746

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/895
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Iraakse vreemdeling en rechtmatig verblijf als partner van een Unieburger

In deze zaak gaat het om de bewaring van een Iraakse vreemdeling, eiser, die op 9 januari 2009 in bewaring is gesteld met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank heeft te oordelen over het beroep van eiser tegen deze maatregel van bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Eiser stelt dat hij als partner van een Unieburger rechtmatig verblijf heeft op basis van Richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank overweegt dat artikel 3, tweede lid, sub b, van deze richtlijn de lidstaten enkel voorschrijft om de binnenkomst en het verblijf van de partner te vergemakkelijken, maar dat de invulling hiervan afhankelijk is van het nationale recht van de lidstaat. Op het moment van zijn inbewaringstelling beschikte eiser niet over een geldig Iraaks paspoort en was er geen relatieverklaring overgelegd die zijn verblijf rechtvaardigde. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had en dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de inbewaringstelling onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris en openbaar uitgesproken op 3 februari 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/895
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
raadsman mr. I. Özkara,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 9 januari 2009 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 12 januari 2009 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
20 januari 2009 is de maatregel van bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 januari 2009. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J.J. Flantua, kantoorgenoot van zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Omdat de bewaring reeds is opgeheven, zal de rechtbank uitsluitend oordelen over het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Namens eiser is aangevoerd dat zijn inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat hij op grond van Richtlijn 2004/38/EG (verder: de richtlijn) als partner van een Unieburger rechtmatig verblijf heeft. Hij is dan ook van mening dat hij vanaf het moment van inbewaringstelling op 9 januari 2009 recht heeft op schadevergoeding.
Namens verweerder is betoogd dat geen grond voor schadevergoeding bestaat. Na overleg met eisers gemachtigde heeft verweerder besloten dat in eisers geval met een lichter middel dan inbewaringstelling kan worden volstaan. Hierbij heeft verweerder onder meer in overweging genomen dat eisers verblijfplaats bekend is en zijn vriendin recent een miskraam heeft gehad. Verweerder is van mening dat het door eiser ingediende verzoek om toetsing aan het gemeenschapsrecht geen aanvraag is in de zin van de Vw 2000 is. Eiser heeft dan ook nog geen rechtmatig verblijf. Dit dient eerst te worden getoetst.
Anders dan eiser heeft gesteld, kan hij als partner van een Unieburger geen rechtstreeks rechtmatig verblijf aan de richtlijn ontlenen. Artikel 3, tweede lid, sub b, van de richtlijn schrijft de lidstaten slechts voor, overeenkomstig hun nationaal recht, de binnenkomst en het verblijf van de partner met wie de Unieburger een duurzaam bewezen relatie heeft te vergemakkelijken. Aan die bepaling wordt in de richtlijn echter geen nadere invulling gegegeven. Voor deze invulling moet worden gekeken naar het nationale recht van de desbetreffende lidstaat.
Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met de vreemdeling heeft.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel en beschikt over een geldig paspoort, rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis.
Volgens paragraaf B2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners.
Gelet op het voorgaande is voor rechtmatig verblijf kort gezegd vereist dat de vreemdeling in het bezit is van een geldig paspoort en dat een door beide partners ondertekende relatieverklaring is overgelegd.
De rechtbank verwijst ter illustratie van het hiervoor geschetste kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BF3060.
Op het moment van eisers in bewaringstelling was eiser niet in het bezit van een geldig Iraaks paspoort en was voor zover uit de door eiser overgelegde stukken blijkt geen relatieverklaring als bedoeld in B2/4.2 Vc 2000 overgelegd. Gelet hierop had eiser op het moment van inbewaringstelling niet aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had. Nu eiser de gronden van bewaring voor het overige niet heeft bestreden, bestaat geen grond voor het oordeel dat eiser ten onrechte in bewaring is gesteld.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verweerder aan de opheffing van de bewaring van eiser een belangenafweging ten grondslag gelegd. Er zijn geen gronden voor het oordeel dat verweerder dit niet in redelijkheid op dit tijdstip heeft kunnen doen.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van Veen als griffier op 3 februari 2009.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.