Parketnummer 09/611037-08
Datum uitspraak: 28 januari 2009
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 januari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Berton en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2007 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (lijnbus), daarmede rijdende over de weg, de Rijnsburgerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- bij het afslaan naar links niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of niet voldoende heeft gekeken en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links een hem op diezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een auto niet heeft laten voorgaan tengevolge waarvan die auto op zijn, verdachtes motorrijtuig is gebotst, waardoor een ander (genaamd: [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2007 te Leiden als bestuurder van een autobus op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijnsburgerweg, bij het afslaan naar links, teneinde de remise in te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een auto niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan een persoon is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 november 2007, terwijl hij met de lijnbus waarin hij op dat moment reed wilde afslaan om het terrein van Connexxion aan de Rijnsburgerweg te Leiden op te rijden, niet voldoende heeft opgelet waardoor hij verzuimd heeft voorrang te verlenen aan een auto die hem vanuit de richting Leiden tegemoet kwam. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet kan worden verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden en heeft dan ook gevorderd dat verdachte van het hem onder primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Wel heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat verdachte heeft verzuimd voorrang te verlenen niet tot de conclusie kan leiden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden zodat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is volgens de raadsman sprake van afwezigheid van alle schuld (avas) zodat verdachte ter zake van dit feit moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende vaststaande feiten(1).
Op woensdag 14 november 2007, omstreeks 14.34 uur, ontving de Politie Hollands Midden, Leiden-Voorschoten een melding dat op de kruising van de Rijnsburgerweg en de Bargelaan te Leiden een aanrijding had plaatsgevonden tussen een bus en een personenauto(2).
Verdachte reed, als bestuurder van de bus, op de Rijnsburgerweg komend vanuit de richting van Oegstgeest en sloeg op de kruising met de Bargelaan linksaf teneinde het aldaar gelegen terrein van Connexxion op te rijden. Daarbij is hij in aanrijding gekomen met een op dezelfde weg tegemoetkomende personenauto die vanuit de richting van het centrum van Leiden in de richting van Oegstgeest wilde gaan(3). De bestuurster van de personenauto heeft bij deze aanrijding letsel aan hart, longen en hersenen opgelopen als gevolg waarvan zij op 18 november 2007 is overleden(4).
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, nu uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, niet blijkt dat de verdachte roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
In dat verband overweegt de rechtbank dat verdachte, alvorens de kruising op rijden, een aantal maatregelen heeft getroffen om te bewerkstelligen dat hij deze veilig kon oversteken.
Zo heeft hij, nadat hij zijn richtingaanwijzer in werking had gesteld teneinde aan te geven dat hij linksaf wilde slaan(5), de kruising in alle richtingen overzien. Vervolgens is hij, nadat hij eerst enkele auto's die hem vanuit de richting van het centrum van Leiden tegemoet kwamen voorrang had verleend(6), met lage snelheid de kruising opgereden(7). Uit het verhandelde ter terechtzitting is voorts gebleken dat het verkeerslicht voor de richting waarin verdachte reed op dat moment zeer waarschijnlijk groen licht uitstraalde(8). Ten slotte geldt dat verdachte, op het moment dat hij de auto wel zag, onmiddellijk heeft geremd en heeft getracht naar links uit te wijken(9).
De rechtbank oordeelt dan ook dat verdachte weliswaar verzuimd heeft de hem op dezelfde weg tegemoetkomende auto voorrang te verlenen zodat sprake is geweest van een onoplettendheid aan de zijde van verdachte, maar dat uit het enkele feit dat verdachte genoemde auto over het hoofd heeft gezien terwijl deze voor hem zichtbaar moet zijn geweest niet voortvloeit dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Subsidiair is verdachte tenlastegelegd dat hij artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft overtreden door, terwijl hij naar links wilde afslaan, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende auto geen voorrang te verlenen.
De rechtbank overweegt in dat verband dat zowel verdachte zelf(10) als diverse getuigen(11) hebben verklaard dat verdachte, terwijl hij op de Rijnsburgerweg linksaf wilde slaan om het aldaar gelegen terrein van Connexxion op te rijden, een hem tegemoet komende auto geen voorrang heeft verleend. Ook uit het door de Afdeling Verkeersondersteuning van de Politie Hollands Midden opgestelde Proces-verbaal Verkeersongevals Analyse blijkt dat verdachte, als bestuurder van de bus, verzuimd heeft de hem tegemoetkomende auto voorrang te verlenen(12).
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging nu sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er direct voorafgaand aan de aanrijding een bestelbus, die vanuit de richting van het centrum van Leiden kwam, stond voorgesorteerd in de linkerbaan om af te slaan in de richting van de Bargelaan. Volgens de raadsman heeft het feit dat de betreffende bestelbus daar op dat moment stond het zicht van verdachte dusdanig belemmerd dat deze niet heeft kunnen zien of hem over de rechterbaan (die vanuit de richting van het centrum van Leiden in de richting van Oegstgeest voert) verkeer tegemoet kwam. Daarbij speelt voorts een rol dat verkeer uit de richting Leiden kort voor de kruising een spoorwegviaduct moet passeren waardoor dit verkeer uit een donkere tunnel komt en pas op een relatief laat moment zichtbaar wordt.
De rechtbank oordeelt dat het feit dat het zicht op het moment waarop verdachte linksaf wilde slaan geheel of gedeeltelijk werd belemmerd door een auto die op één van de tegemoetkomende rijstroken stond te wachten, niet tot de conclusie kan leiden dat verdachte geen enkele vorm van schuld aan de hierboven bewezen verklaarde overtreding heeft. Indien het zicht inderdaad geheel of gedeeltelijk werd belemmerd op het moment dat verdachte wilde afslaan, had verdachte met afslaan kunnen wachten totdat het betreffende obstakel (de bestelbus) het zicht niet langer belemmerde om vervolgens alsnog veilig te kunnen afslaan. Ook had verdachte in dat geval eerst kunnen oprijden tot het einde van de eerste van de twee rijstroken die hij bij het afslaan moest kruisen. Daar had hij dan de bus tot stilstand kunnen brengen om nogmaals te kijken of er verkeer vanuit de richting Leiden aan kwam. Verdachte had dan kunnen wachten met doorrijden totdat hij zich er (nogmaals) van vergewist had dat de weg echt vrij was.
Voorts weegt de rechtbank in dit verband nog mee dat verdachte beroepschauffeur is en dat hij ter terechtzitting heeft aangegeven het betreffende Connexxion-terrein al gedurende vele jaren dagelijks ongeveer vier maal op en af te rijden. Verdachte was dan ook zeer goed bekend met de (gevaarlijke) situatie ter plaatse. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte weliswaar geen groot verwijt te maken valt, maar dat niet kan worden gezegd dat verdachte geen enkele schuld heeft gehad aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
hij op 14 november 2007 te Leiden als bestuurder van een autobus op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijnsburgerweg, bij het afslaan naar links, teneinde de remise in te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een auto niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 750,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de hem tenlastegelegde feiten dan wel dat de rechtbank hem zal ontslaan van rechtsvervolging en heeft zich om die reden niet uitgelaten over de aard en omvang van een eventuele straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door met de door hem bestuurde bus de kruising aan de Rijnsburgerweg te Leiden op te rijden en daarbij geen voorrang te verlenen aan een hem tegemoetkomende auto, genoemde auto aangereden als gevolg waarvan de bestuurster van die auto is komen te overlijden en de bijrijdster gewond is geraakt. Hierdoor is met name de nabestaanden van het slachtoffer veel leed toegebracht. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich hier terdege van bewust is, dat hij deze verantwoordelijkheid met zich meedraagt en dat hij door het gebeuren ernstig is aangeslagen. Als gevolg daarvan heeft verdachte gedurende langere tijd niet kunnen werken. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte contact heeft gezocht met de bijrijdster van de auto en met de ouders van de bestuurster. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op het moment van het ongeval reeds 28 jaar als buschauffeur werkzaam was en dat hij niet eerder ter zake van een soortgelijk delict met politie en justitie in aanraking is geweest. Gezien het beroep van verdachte en vanwege het feit dat verdachte, gelet op zijn aangeslagen reactie op de gebeurtenissen, reeds voldoende gewaarschuwd is in het verkeer voortaan nog voorzichtiger en oplettender te zijn, ziet de rechtbank geen reden voor een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 18 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 18 van het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van 200,00 (tweehonderd) euro
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. M. van Paridon, voorzitter,
O.F. Bouwman en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van J.B. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde (pagina's 1 t/m 109) proces-verbaal van de Politie Hollands Midden, Leiden-Voorschoten met het nummer PL1644/07-011556.
2 Proces-verbaal van aanhouding, p. 14
3 Proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, p. 58
4 Bijlage bij Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, p. 52
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [A], p. 28 en Proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, p. 64
6 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [B], p. 42
8 Proces-verbaal van verhoor getuige [C], p. 41
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [D], p. 31 en proces-verbaal van verhoor getuige [E], p. 26
12 Proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, p. 66