Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 08/26285
Datum uitspraak: 13 januari 2009
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[de vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. M. Stoetzer-van Esch,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 2 januari 2008 heeft eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf bij familielid" aangevraagd. Bij besluit van
27 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Daartegen heeft eiseres op 28 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 22 juli 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 oktober 2008. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.J.H.J. van Roosmalen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 9 maart 2008 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet vrijgesteld kan worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, en dat het vasthouden aan het mvv-vereiste niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard zoals bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). Immers, volgens het BMA-advies is eiseres in staat te reizen en zijn er voldoende behandelmogelijkheden in Turkije en behoeft eiseres derhalve niet in een medische noodsituatie te geraken. Verder staat in het BMA-advies niet dat mantelzorg voor eiseres in Turkije een vereiste is. Voor mantelzorg is derhalve geen medische noodzaak. Het faxbericht van de huisarts van 18 augustus 2008 maakt dit niet anders nu deze arts bij de totstandkoming van het BMA is betrokken en niet in te zien valt dat het faxbericht zo kort na het BMA-advies daarmee strijdig zou kunnen zijn. Ook stelt verweerder dat het “op juiste wijze en op gezette tijden innemen van de medicatie”- dat volgens het faxbericht van de huisarts noodzakelijk is - niet leidt tot de conclusie dat mantelzorg in Turkije een onontbeerlijke voorwaarde is omdat uit het BMA-advies enkel volgt dat “onthouding” van de behandeling tot een medische noodsituatie kan leiden. Voorts blijkt uit de verklaring van de arts Levent Kurnaz van 19 november 2007 dat eiseres ook al in 2005 en 2006 is opgenomen wegens bloedarmoede, een zwak hart en een chronische obstructieve longziekte. Dit heeft eiseres er niet van weerhouden om op eigen kracht in oktober 2007 naar Nederland te komen.
Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de ongedateerde verklaring van het hoofd van het dorp geen afbreuk kan doen aan de verklaring van eiseres in het proces-verbaal, omdat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal niet eenvoudig door een andersluidende verklaring aangetast kan worden.
3. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende aangevoerd. In het bezwaarschrift stelt eiseres dat het gezien haar hoge leeftijd, in combinatie met haar gezondheidsklachten en veelheid aan medicatie, aannemelijk is dat eiseres afhankelijk is van mantelzorg. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen het BMA hieromtrent nader informatie te vragen. Voorts stelt gemachtigde van eiseres in bezwaar dat zij de brief van de huisarts heeft opgevraagd waarop het BMA-advies mede is gebaseerd en dat zij de huisarts heeft verzocht om zich uit te laten over de noodzaak van mantelzorg in Turkije voor eiseres. Tot slot stelt eiseres in bezwaar dat zij slechts één dochter heeft die sinds 1996 de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er derhalve in Turkije niemand is die haar daar de noodzakelijke mantelzorg kan bieden. In dit kader doet eiseres een beroep op paragraaf B/8.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). In beroep onderbouwt eiseres de in bezwaar gestelde afhankelijkheid van mantelzorg nader door te verwijzen naar een faxbericht van de huisarts van eiseres van 18 augustus 2008. Uit dit faxbericht blijkt dat de aard van de aandoening het noodzakelijk maakt dat eiseres wordt verzorgd door derden, met name familieleden of vrienden. Voorts stelt eiseres dat de informatie in het proces-verbaal van het regionaal politiekorps Gelderland-Zuid, korpsenonderdeel Vreemdelingenrecherche van 19 februari 2008 niet overeenkomstig de werkelijkheid is nu de “man van de dochter “ waarover in proces-verbaal wordt gesproken de ex-man van de dochter is die al enige tijd in Berlijn woont. Verder stelt eiseres dat er geen vertrouwen meer is in een verzorging door een onbekende derde die geen familie is omdat de “oppas” waarmee eiseres in Turkije samenwoonde haar mishandelde. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft een vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf B1/4.1.1 van de Vc 2000 dient voor deze vrijstelling beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling.
Blijkens artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze bepaling wordt aangeduid als de hardheidsclausule.
6. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. De rechtbank ziet zich gelet op de gronden van beroep voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft gesteld dat een mantelzorgnetwerk voor eiseres, gelet op haar gezondheidstoestand en leeftijd, niet noodzakelijk is, en derhalve op goede gronden kon weigeren om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, en dat het vasthouden aan het mvv-vereiste niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
7. Verweerder heeft zich bij de bestreden besluit gebaseerd op het BMA-advies van 9 maart 2008. Een BMA-advies kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient een dergelijk advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
8. De rechtbank stelt vast dat volgens dit BMA-advies van 9 maart 2008 het uitblijven van de medische behandeling van eiseres naar verwachting zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Gezien de leeftijd van eiseres is de verwachting dat bij het onthouden van behandeling van de slechte hartfunctie, er sprake zal zijn van progressief hartfalen wat haar noodlottig zal worden. Voorts is de medische voorziening voor, tijdens en direct na de reis noodzakelijk, namelijk continuering van de medicatie. Onder deze omstandigheden wordt eiseres in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen. Ook zijn er voor eiseres voldoende behandelmogelijkheden in Turkije. Verder stelt de rechtbank vast dat in het BMA-advies niets wordt gezegd over eventuele mantelzorg voor eiseres gedurende de reis naar Turkije en daarna.
9. Eiseres stelt dat het gezien haar hoge leeftijd, in combinatie met haar gezondheidsklachten en veelheid aan medicatie, (op zijn minst) aannemelijk is dat zij afhankelijk is van mantelzorg, en dat het daarom op de weg van verweerder had gelegen om het BMA hieromtrent nader informatie te vragen. Voorts blijkt uit het bezwaarschrift dat de gemachtigde de huisarts heeft verzocht om zich uit te laten over de noodzaak van mantelzorg voor eiseres. Vervolgens heeft eiseres in beroep het faxbericht van 8 augustus 2008 van de huisarts van eiseres overgelegd. Met betrekking tot de mantelzorg wordt daarin (onder meer) vermeld door de huisarts:
“Mevrouw [vreemdeling] is bekend met aandoeningen die vooralsnog hanteerbaar zijn met medicatie. Inname van de medicatie op tijd en niet onderbroken is een strikte voorwaarde om de klachten van de aandoening zo min mogelijk te laten zijn. Toezicht op inname-tijdstip, hoeveelheid en continuering van de medicatie vraagt om hulp voor mevrouw [vreemdeling] in de zin van een mantelzorger. Mevrouw [vreemdeling] zelf acht ik hiertoe niet in staat.”.
10. De rechtbank is van oordeel dat dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om nadere informatie te vragen aan het BMA. Uit het BMA-advies blijkt immers dat eiseres behandeld wordt met een omvangrijke hoeveelheid medicatie voor diverse aandoeningen, en dat het - mede gezien haar hoge leeftijd van 90 jaar - de verwachting is dat onthouding van de behandeling haar noodlottig zal worden. Gelet hierop had verweerder, nu de huisarts van oordeel is dat een behandeling van eiseres slechts kans van slagen heeft indien eiseres kan terugvallen op een mantelzorgnetwerk, zich niet zonder een nader advies te vragen aan het BMA het standpunt kunnen handhaven dat eiseres in staat wordt geacht te reizen.
11. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat het faxbericht van de huisarts van 18 augustus 2008 geen aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen nu deze arts bij de totstandkoming van het BMA is betrokken en niet in te zien valt dat het faxbericht zo kort na het BMA-advies daarmee strijdig zou kunnen zijn, is de rechtbank van oordeel dat dit, mede in aanmerking genomen de vraagstelling aan het BMA, daaraan niet kan afdoen.
12. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek en (alleen) op basis van het BMA-advies van 9 maart 2008, de aanvraag heeft kunnen afwijzen wegens het ontbreken van een mvv.
13. Eiseres heeft ten slotte betoogd dat verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Uit het voorgaande volgt dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet, en dat verweerder eiseres ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden zich uit te laten over het in bezwaar naar voren gebrachte standpunt dat mantelzorg onontbeerlijk is gelet op haar gezondheidssituatie.
14. Derhalve is het beroep gegrond wegens schending van het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb), alsmede wegens schending van de hoorplicht (artikel 7:2 in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb). Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 27 juni 2008;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan eiseres;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiseres € 145,- te betalen ter vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2009 in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen als griffier.