ECLI:NL:RBSGR:2008:BH3495

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/37532
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Angolese vreemdeling met betrekking tot geloofwaardigheid van verklaringen en taalanalyse

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 december 2008 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Angolese vreemdeling, geboren in Cabinda. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van asiel, maar zijn aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de geloofwaardigheid van de vreemdeling in twijfel werd getrokken op basis van rapporten van taalanalyse. In het bestreden besluit heeft de verweerder opnieuw geconcludeerd dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, ondanks dat de nationaliteit en herkomst niet meer in twijfel werden getrokken. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was, omdat het niet duidelijk maakte waarom de eerdere rapporten van taalanalyse niet meer relevant waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris in strijd met de wet heeft gehandeld door de aanvraag opnieuw af te wijzen zonder adequate motivering. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/37532
V.nr.:
inzake: eiser, geboren in 1971, van Angolese nationaliteit,
gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 7 februari 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 februari 2002 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Bij uitspraak van 17 december 2004 (AWB 03/14640) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2003 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
2. Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser wederom afgewezen. Bij uitspraak van 22 december 2006 (AWB 5/52832), heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2005 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
3. Bij besluit van 3 september 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser wederom afgewezen. Op 1 oktober 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiser is geboren in Cabinda, Angola. In 1973 is eiser met zijn ouders in de Democratische Republiek Congo (DRC) gaan wonen toen zijn ouders Angola ontvluchtten. Vanaf 1984 reisde eiser heen en weer tussen de DRC en Angola en in 1996 is eiser weer definitief in Angola gaan wonen waar hij werkzaam was als fotograaf in zijn eigen fotozaak/studio. Eiser was sympathisant/lid van het Frente de Libertação do Enclave de Cabinda (FLEC) en hij heeft voor de FLEC in zijn zaak pamfletten gekopieerd en op straat opgehangen. Op een datum in 2001 is eiser door de politie opgepakt. Eiser heeft drie dagen in detentie verbleven en is toen geslagen. Daarna heeft eiser wederom pamfletten verspreid. In 2002 is eiser door de militairen van de Forcas Armadas Angolanas (FAA) opgepakt. Eiser is daarbij in elkaar geslagen en zijn fotozaak is vernield. Eiser is ervan beschuldigd dat hij onderdak had gegeven aan rebellen en de haat tegen het bewind had aangewakkerd. Eiser is ondervraagd, bedreigd met een revolver en vervolgens voor een aantal weken in een cel opgesloten. In 2002 heeft eiser na betaling van $1500 de soldaten kunnen omkopen en is hij vrijgelaten. Eiser heeft met behulp van een groep priesters Angola kunnen verlaten en hij is via Congo-Brazzaville naar Nederland gereisd, alwaar hij op 29 januari 2002 is aangekomen. In de zienswijze heeft eiser verklaard dat zijn vader soldaat was bij het FLEC en om die reden is vermoord. Tevens is eisers moeder mishandeld door soldaten van de FAA en dientengevolge overleden.
III. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Ten aanzien van eiser is tweemaal een taalanalyse uitgevoerd. In het rapport taalanalyse van 25 maart 2002 heeft de taalanalist geconcludeerd dat eiser eenduidig niet uit Angola afkomstig is, maar uit de DRC (Kinshasa). In het rapport taalanalyse van 16 augustus 2005 is vastgesteld dat eiser Portugees spreekt zoals dat wordt gesproken door “regressados” die het Lingala als moedertaal hebben. De taalanalist heeft geconcludeerd dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Angola (Cabinda).
2. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 17 december 2004, in rechtsoverweging 2.10, voor zover van belang het volgende overwogen:
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het standpunt van verweerder, dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, in hoofdzaak gedragen door de bevindingen in het rapport taalanalyse (lees: van 25 maart 2002). Dit volgt uit de wijze waarop de argumentatie van het standpunt van verweerder is opgebouwd, alsmede het moment waarop verweerder de taalanalyse heeft laten verrichten. In de onderhavige situatie is, naar het oordeel van de rechtbank, de taalanalyse dus niet zonder meer te beschouwen als een tegemoetkoming aan eiser in de voldoening aan de, ingevolge voormeld artikel 31 Vw, op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, maar is de uit de taalanalyse voortvloeiende conclusie in ieder geval mede een dragend argument van het bestreden besluit.
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 22 december 2006, in rechtsoverweging 3.3, voor zover van belang het volgende overwogen:
Blijkens de toelichting van verweerder ter zitting wordt de conclusie dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert in hoofdzaak gedragen door de bevindingen in het rapport taalanalyse van 16 augustus 2005. Naar het oordeel van de rechtbank is de taalanalyse in het onderhavige geval dus niet zonder meer te beschouwen als een tegemoetkoming aan eiser in de voldoening van de op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. De in de taalanalyse vervatte conclusie dient veeleer te worden aangemerkt als een dragend argument voor de afwijzing van de aanvraag.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN EN OVERWEGINGEN
1. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit - zakelijk weergegeven en voor zover thans relevant - op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiser beschikt toerekenbaar niet over documenten ter onderbouwing van de reisroute. Deze omstandigheid doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Voorts bezit het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht. In het voornemen is overwogen dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om de nationaliteit en identiteit van eiser uit Cabinda ongeloofwaardig te achten. Dit laat onverlet dat het relaas van eiser voor het overige ongeloofwaardig is. De omstandigheden dat een interne werkinstructie zou voorschrijven dat een taalanalyse slechts dan wordt aangevraagd wanneer de aanvraag zonder de taalanalyse niet op grond van ongeloofwaardigheid zou kunnen worden afgewezen - wat hier ook van zij - maakt niet dat bij eiser op grond van het plaatsvinden van een taalanalyse het vertrouwen gerechtvaardigd is dat indien de resultaten van de taalanalyse niet strijdig zijn met zijn relaas, daarom niet langer wordt geoordeeld dat het relaas geheel of gedeeltelijk ongeloofwaardig is. De stelling dat door verweerder bevestigd is dat de aanvraag van eiser ‘zonder het resultaat van de taalanalyse niet op basis van ongeloofwaardigheid afgewezen zou zijn’ wordt niet gevolgd omdat er geen aanwijzingen zijn die deze stelling staven. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn verblijfgeschiedenis. Voorts heeft eiser vage en summiere verklaringen afgelegd omtrent zijn werk in de fotostudio annex kopieerwinkel, zijn lidmaatschap van de FLEC en zijn detentie in januari 2002. De uitkomst van de taalanalyse biedt geen uitleg omtrent de genoemde vage en tegenstrijdige verklaringen. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c van de Vw 2000.
2. Eiser heeft zich - zakelijk weergegeven en voor zover thans relevant - met verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure naar voren is gebracht, op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Thans wordt uitgegaan van de nationaliteit en herkomst van eiser. In het bestreden besluit is ten onrechte overwogen dat niet eerder in de procedure van eiser zou zijn gesteld dat zonder het negatieve resultaat van de taalanalyse het asielrelaas niet op basis van ongeloofwaardigheid afgewezen zou zijn. Tot tweemaal toe is in rechte vast komen te staan dat verweerder zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, in hoofdzaak gedragen wordt door de bevindingen van het rapport taalanalyse. Eiser heeft erop mogen vertrouwen dat de twijfel over zijn asielrelaas dus niet zodanig sterk was dat zonder negatieve bevindingen uit een rapport taalanalyse ook sprake zou zijn van een ongeloofwaardige asielrelaas.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Tussen partijen is in geschil of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
7. Allereerst dient beoordeeld te worden of verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank stelt in dit kader vast dat in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 december 2006 is vastgesteld dat eiser in ieder geval niet beschikt over documenten ter onderbouwing van zijn reisroute. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de omstandigheid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen en op grond daarvan kunnen concluderen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen ingesteld en deze conclusie is mitsdien rechtens onaantastbaar.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid als uitgangspunt kunnen nemen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de door eiser afgelegde verklaringen. Volgens het beleid wordt in een geval als deze waarin afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas vanwege het ontbreken van documenten, van de vreemdeling een grotere inspanning verwacht om de noodzaak tot bescherming aannemelijk te maken. Het relaas dient niet alleen op hoofdlijnen consistent en niet onaannemelijk te zijn, maar bovendien dienen in de verklaringen van de vreemdeling geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van relevante bijzonderheden voor te komen. Van het relaas dient een positieve overtuigingskracht uit te gaan. De rechtbank toetst deze beoordeling van verweerder terughoudend en beantwoordt de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
9. Voor de beantwoording van de vragen, of van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, en of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het relaas ongeloofwaardig is, acht de rechtbank het volgende van belang.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluit van 7 februari 2003 in het kader van de geloofwaardigheid van de verklaringen zich op het standpunt heeft gesteld dat gelet op het feit dat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee hij zijn nationaliteit en identiteit heeft kunnen aantonen en gelet op het rapport taalanalyse van 25 maart 2002, geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en identiteit. Tevens stelt de rechtbank vast dat verweerder in zijn besluit van 27 oktober 2005 in het kader van de geloofwaardigheid van de verklaringen zich op het standpunt heeft gesteld dat op grond van het rapport taalanalyse van 16 augustus 2005, de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig zijn.
11. Voorts stelt de rechtbank op basis van de hiervoor onder III.2 en III.3 genoemde feiten vast dat deze rechtbank tweemaal in een uitspraak heeft geconcludeerd dat verweerders standpunt dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en dat het relaas ongeloofwaardig is, in hoofdzaak wordt gedragen door de bevindingen in de rapporten van taalanalyse als hiervoor onder III.1 genoemd. Verweerder heeft tegen deze uitspraken geen rechtsmiddelen ingesteld en deze conclusies zijn mitsdien rechtens onaantastbaar.
12. In het onderhavige besluit heeft verweerder in het kader van de geloofwaardigheid van de verklaringen zich op het standpunt gesteld dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om de nationaliteit en herkomst van eiser uit Cabinda ongeloofwaardig te achten. Het besluit vermeldt niet in hoeverre dit standpunt zich verhoudt tot eerdergenoemde rapporten van taalanalyse.
13. Het feit dat thans de rapporten van taalanalyse kennelijk terzijde zijn geschoven, nu eisers gestelde identiteit en herkomst niet meer in twijfel worden getrokken, zou logischerwijs ertoe moeten leiden – en in die zin had eiser zoals gesteld er op mogen vertrouwen - dat verweerder ook niet langer zijn oude conclusie handhaaft dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Die conclusie was zoals gezegd immers in hoofdzaak gebaseerd op de rapporten van taalanalyse.
14. In het bestreden besluit stelt verweerder zich echter wederom op het standpunt dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en daarom ongeloofwaardig moet worden geacht. Een uitleg van het feit dat de rapporten van taalanalyse hierbij thans geen rol meer spelen ontbreekt. Verweerder heeft weliswaar argumenten naar voren gebracht op basis waarvan hij tot het ontbreken van positieve overtuigingskracht en ongeloofwaardigheid van het asielrelaas concludeert. Dit verklaart echter niet dat hij in zijn eerdere beschikkingen niet zonder een van de rapporten van taalanalyse tot die conclusie kon komen en kennelijk die argumenten op zich zelf beschouwd onvoldoende had geacht. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
15. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd kan en zal de rechtbank verder buiten beschouwing laten.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.K. Williams, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: FW
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.