Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 08/34839
Datum uitspraak: 16 december 2008
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[de vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Afghaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. C.J. Looijen,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 26 september 2008 is verzoeker ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Daartegen heeft verzoeker op 26 september 2008 bezwaar gemaakt. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 26 september 2008 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van
5 december 2008. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.B. Deckers.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Verweerder heeft verzoeker ongewenst verklaard en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verzoeker is ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat hij bij herhaling een transactieaanbod heeft aanvaard. Gelet hierop vormt verzoeker een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij afweging van alle aan de orde komende belangen is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan aanleiding bestaat de ongewenstverklaring van verzoeker achterwege te laten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van inmenging in het gezinsleven van verzoeker met zijn vriendin (en aanstaande echtgenote), maar dat die inmenging is gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Derhalve is er geen schending van artikel 8 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM).
4. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Nu verzoeker slechts zeer lichte strafbare feiten heeft begaan en door het voldoen van de transacties de strafrechter geen rekening heeft kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, is de ongewenstverklaring van verzoeker onevenredig in verhouding met de door het beleid te dienen doelen. Verzoeker vormt geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Onder deze omstandigheden is een ongewenstverklaring disproportioneel. Het belang van verzoeker had zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang. Ten slotte doet verzoeker een beroep op artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vriendin (en aanstaande echtgenote) van verzoeker mee kan naar Afghanistan omdat het in Afghanistan te gevaarlijk is voor westerse vrouwen.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Vw 2000.
7. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is nader uitgewerkt in paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Deze paragraaf luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Het betreft hier vreemdelingen die niet rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning noch op basis van het Gemeenschapsrecht, de Overeenkomst EG-Zwitserland of het Associatiebesluit 1/80 hier te lande verblijven. Niet is vereist dat deze vreemdelingen zich feitelijk in Nederland bevinden. Ten aanzien van deze grond vallen drie categorieën te onderscheiden:
- vreemdelingen die ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie), of een taakstraf dan wel een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt;
- vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke (korte) gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) tot een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete dan wel een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen, dan wel een transactieaanbod hebben aanvaard of een strafbeschikking opgelegd hebben gekregen;
- vreemdelingen die een gevaar voor de nationale veiligheid vormen”.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan de ongewenstverklaring ten grondslag heeft gelegd dat verzoeker tweemaal een transactieaanbod heeft aanvaard. Het eerste transactieaanbod van € 200,-- betreft een overtreding van artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd op 28 september 2005. Het tweede transactieaanbod betreft artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een diefstal van scheerschuim gepleegd op 2 juli 2006.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat moet worden aangenomen dat er bij verzoeker een groot belang bestaat om het besluit op bezwaar in Nederland te kunnen afwachten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat het in de rede ligt dat verzoeker nader wordt gehoord over de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM waarbij tevens betrokken dient te worden of, en zo ja in welke mate, het voor de vriendin (en aanstaande echtgenote) van verzoeker bezwaarlijk zou zijn in Afghanistan een nieuw leven op te bouwen.
10. De voorzieningenrechter acht in dit verband voorts van belang dat een ongewenstverklaring een zéér belastende maatregel is, die een secure afstemming vereist op de ernst en aard van de normschending, de mate van verwijtbaarheid en de andere omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat wanneer - zoals in het onderhavige geval - maar nét aan de vereisten voor ongewenstverklaring wordt voldaan, de betrokken belangen extra zorgvuldig worden afgewogen. De voorzieningenrechter wijst er nog op dat het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) bij de afweging van alle relevante factoren groot gewicht toekent aan de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf. Wanneer het een relatief licht strafrechtelijk vergrijp betreft, wordt aan de inbreuk op de openbare orde minder zwaar getild. De voorzieningenrechter wijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraak van het EHRM van 31 oktober 2002 inzake Yildiz (JV 2002,434).
11. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verweerder om verzoeker uit te zetten, minder zwaar weegt dan het belang van verzoeker om de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland te mogen afwachten.
12. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--.
treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege blijft tot op het bezwaar is beslist;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan verzoeker € 145,-- te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2008 in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter