ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8464

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 08-4766, 313703
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gedwongen ontheffing van het gezag over een minderjarige door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de moeder gedwongen te ontheffen van het gezag over haar minderjarige kind. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 20 november 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. De Raad heeft aangevoerd dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar zorgplicht voor de minderjarige te vervullen, en dat eerdere maatregelen zoals ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet effectief zijn gebleken. De moeder heeft geen verweer gevoerd, maar uit het raadsrapport blijkt dat zij zich verzet tegen het verzoek. De grootvader van de minderjarige heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven akkoord te zijn met de ontheffing van de moeder en heeft zich bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2004 onder toezicht staat en bij zijn grootouders woont. De rechtbank oordeelt dat de ontheffing van het gezag een uiterste middel is dat pas kan worden ingezet als eerdere maatregelen hebben gefaald. De rechtbank concludeert dat de raadsrapportage onvolledig is en tegenstrijdigheden bevat, waardoor het verzoek tot ontheffing wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de moeder de kans moet krijgen om aan te tonen dat zij in staat is om haar zorgplicht te vervullen. De rechtbank wijst op het belang van een goede relatie tussen de moeder en de minderjarige, en dat de moeder moet blijven samenwerken met hulpverleners en de gezinsvoogd. De rechtbank besluit het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 08-4766
Zaaknummer: 313703
Datum beschikking: 20 november 2008
Gezag
Beschikking op het op 9 juni 2008 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag (hierna: de raad).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder]
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. --,
[de grootmoeder] (moederszijde),
en
[de grootvader] (moederszijde),
beiden wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. --,
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
[vestiging]
de gezinsvoogdij-instelling en beoogd voogdes,
hierna: Bureau Jeugdzorg,
[de biologische vader] (mogelijk ook juridisch vader),
hierna: de vader,
wonende te Marokko, op een voor de rechtbank onbekende woon- en/of verblijfplaats,
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift. Er zijn geen nadere stukken ingekomen.
Op 16 oktober 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door
rechter-commissaris mr. H.A.G. Nijman. Hierbij zijn verschenen: mevrouw J. de Kok namens de raad, de grootvader, mevrouw A. van Tilburg namens het Jeugd Interventie Team en de heer V.B.M. Adriaanse, gezinsvoogd, namens Bureau Jeugdzorg.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De vader is niet voor de zitting opgeroepen.
Feiten
Gelet op de stukken alsmede op de niet weersproken stellingen van de raad stelt de rechtbank het volgende vast:
- uit de moeder is geboren de minderjarige [minderjarige], op [geboortedatum] 2002 te ’s-Gravenhage;
- op de Nederlandse geboorteakte van de minderjarige staat geen vader vermeld;
- de minderjarige is onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank van 20 mei 2008 is verlengd tot 15 juni 2009;
- ten aanzien van de minderjarige is een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven, welke machtiging laatstelijk is verlengd bij laatstgenoemde beschikking tot 15 juni 2009;
- de minderjarige woont in ieder geval sinds 15 juni 2004 bij zijn grootouders (moederszijde).
Verzoek, grondslag en verweer
De raad heeft verzocht, zo begrijpt de rechtbank, de moeder gedwongen te ontheffen van het gezag over de minderjarige, met benoeming van Bureau Jeugdzorg tot voogdes, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De raad heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Het belang van de minderjarige verzet zich volgens de raad niet tegen de ontheffing van de moeder uit het gezag en gebleken is dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die al sinds 2004 zijn opgelegd, niet afdoende zijn om de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De rechtbank begrijpt echter uit het raadsrapport, alsmede uit het door mevrouw Van Tilburg ter terechtzitting gestelde, dat de moeder zich verzet tegen toewijzing van het verzoek.
De grootvader (moederszijde) voert verweer tegen het verzoek. Hij verzoekt het verzoek af te wijzen.
De vader is niet op de hoogte van het verzoek.
Bureau Jeugdzorg is akkoord, zo begrijpt de rechtbank, met toewijzing van het verzoek en heeft zich bereid verklaard de voogdij van de minderjarige te aanvaarden.
De raad heeft ter terechtzitting mondeling verzocht, indien er sprake zou zijn van een vader die mede met het gezag over het kind is belast, ook de vader te ontheffen van het gezag, omdat hij in het geheel geen invulling geeft aan het gezag. Weliswaar is hier geen onderzoek naar gedaan, maar dit is ook onmogelijk omdat de vader geheel buiten beeld is, aldus de raad.
Beoordeling
De rechtbank is op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de raad tot ontheffing dient te worden afgewezen, op de grond dat de daaraan ten grondslag liggende raadsrapportage onvolledig is en op essentiële onderdelen tegenstrijdigheden bevat. De rechtbank wijst op de navolgende punten.
Status vader
De raad heeft geen dan wel onvoldoende duidelijkheid verschaft in de juridische positie van de vader. De raad heeft enerzijds gesteld dat de moeder niet getrouwd is geweest en de vader de minderjarige niet heeft erkend, maar maakt anderzijds melding van de verklaring van de grootvader dat de moeder in Marokko van de vader zou zijn gescheiden. Ter terechtzitting heeft de grootvader verklaard dat de moeder gehuwd is geweest met de vader, maar dat zij van hem is gescheiden. Mevrouw Van Tilburg heeft verklaard niet zeker te weten of de echtscheiding van de moeder en de vader al helemaal rond is.
Omdat het huwelijk van de moeder met de vader niet bij de Nederlandse burgerlijke stand bekend is, staat de vader niet op de Nederlandse geboorteakte van de minderjarige vermeld. Mogelijk is hij gezien dit huwelijk echter wel de juridische vader van de minderjarige en mogelijk ook gezaghebbend ouder. Voorts is mogelijk - de rechtbank beschikt niet over informatie ten aanzien van de nationaliteit van betrokkenen - Marokkaans recht van toepassing op de afstamming en op de vraag wie thans met het gezag over de minderjarige is belast. De stelling van de raad dat er ten aanzien van de vader geen nadere gegevens bekend zijn wordt door de grootvader (moederszijde) gemotiveerd weersproken, nu laatstgenoemde ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de adresgegevens van de vader in bezit heeft en dat de documenten betreffende het huwelijk en de echtscheiding in het bezit van de moeder zijn.
Reeds op grond van het vorenstaande kan evenmin op zorgvuldige wijze worden beslist op het - eerst ter terechtzitting gedane (niet schriftelijke) verzoek - de vader mede uit het gezag te ontheffen.
Gronden ontheffing
Gelet op het bepaalde in artikel 1:268 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, gezien het verzet van de moeder, de ontheffing van het gezag slechts worden uitgesproken indien de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden én de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen dit heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de maatregel van gedwongen ontheffing als uiterst middel heeft te gelden, hetgeen eerst kan worden ingezet als de middelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hebben gefaald of zullen falen.
De minderjarige staat sinds 15 juni 2004 onder toezicht en hij verblijft in ieder geval sinds deze datum bij zijn grootouders. Bureau Jeugdzorg zag reeds in 2005 het verblijf van de minderjarige bij zijn grootouders als een tijdelijke oplossing, maar niet als een optimale situatie. De eigen kinderen van de grootouders stonden of staan immers al jaren onder toezicht. In dit kader is gebleken dat de grootouders slecht leerbaar zijn en dat met name het drugsgebruik in een deel van het systeem en de wisselende stemmingen van de grootvader een grote druk legden op het gezinssysteem. Niet is gebleken dat Bureau Jeugdzorg het verblijf van de minderjarige bij de grootouders vervolgens als definitieve oplossing is gaan zien en hierover duidelijke besluiten heeft genomen. Eerder lijkt het erop dat deze tijdelijke situatie is blijven voortduren, zonder dat er duidelijke keuzes zijn gemaakt, niet in de laatste plaats vanwege de vele wisselingen in gezinsvoogden.
De huidige gezinsvoogd, eerst aangesteld zomer 2008, heeft ter terechtzitting hieromtrent verklaard dat er niet echt ernstige zorgen zijn ten aanzien van de minderjarige. Voorts heeft hij verklaard dat de situatie weliswaar niet ideaal is, maar dat er ook de nodige voordelen aan het verblijf van de minderjarige bij de grootouders zijn. Andere mogelijke oplossingen zijn volgens hem ook verre van ideaal.
Deze verklaringen hebben de rechtbank er echter, gezien de conclusies van de raad en de zorgelijke informatie van derden zoals weergegeven in de raadsrapportage, niet van overtuigd dat de afgelopen jaren wel al op goede wijze aan de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing vorm is gegeven en dat daarin daadkrachtige keuzes zijn gemaakt. De rechtbank is namelijk wel van oordeel dat er sprake is van een zorgelijke situatie van de minderjarige. De school maakt zich onder meer zorgen om de thuissituatie van de minderjarige. Blijkens de raadsrapportage wordt de minderjarige op school gezien als een emotieloze jongen die weinig lacht, gespannen en op zijn hoede is, zenuwtrekjes heeft en op zijn nagels bijt. Uit de informatie van de gezinscoach van het Leger des Heils komt onder meer naar voren dat er veel ruzie binnen het grootouderlijk gezin is, waarbij geweld niet uitblijft, dat de grootouders geen verantwoordelijkheid nemen om aan problemen te werken en dat er een spanningsvolle situatie voor de minderjarige is. De raad komt ook tot de conclusie dat de minderjarige in een spanningsvolle situatie opgroeit, omdat er tussen de gezinsleden veel wrijvingen zijn. De grootouders staan volgens de raad nauwelijks open voor hulp, waardoor de situatie voor de minderjarige niet verbetert.
Het feit dat er, gezien het vorenstaande, de afgelopen jaren (nog) geen goede invulling is gegeven aan de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank thans nog niet is gebleken dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden.
Een nadere bespreking van de (on)geschiktheid en/of onmacht van de moeder haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen kan gezien het vorenstaande op dit moment achterwege blijven. De rechtbank geeft de moeder echter mee dat zij, nu het verzoek thans wordt afgewezen, de komende tijd kan aantonen dat zij de positieve weg die zij is ingeslagen kan volhouden. Het is in het belang van de minderjarige dat de moeder een goed contact onderhoudt met haar hulpverleners en de gezinsvoogd. Deze personen hebben immers ook het belang voor ogen van een goede band tussen de moeder en de minderjarige.
Het vorenstaande in aanmerking nemende zal de rechtbank beslissen als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.D. Veenendaal, H.A.G. Nijman en
M. van Loenhoud, kinderrechters, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2008