ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7063

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/51103
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning op basis van taalanalyse en vergewisplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 december 2008 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Burundese vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie niet voldoende had voldaan aan zijn vergewisplicht bij het inschakelen van het Bureau Land en Taal voor het uitvoeren van taalanalyses. Eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van zijn gestelde afkomst uit Burundi, maar de taalanalyses gaven aan dat hij niet herleidbaar was tot de spraakgemeenschap binnen Burundi en mogelijk uit Tanzania afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de taalanalyses niet inzichtelijk waren en dat verweerder onvoldoende had onderzocht of deze rapporten gebreken vertoonden. Hierdoor was het besluit van de Staatssecretaris niet zorgvuldig voorbereid en werd het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank bepaalde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 805,--.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/51103
V.nr.: 010.504.7203
inzake:
[eiser], geboren op [1980], van (gestelde) Burundische nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 december 2002 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Op 14 november 2005 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.P.T. Scheers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Bij uitspraak van 4 januari 2008 is het onderzoek heropend en is de zaak ter behandeling doorverwezen naar een meervoudige kamer.
3. De behandeling van het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.P. Zweedijk. Tevens was ter zitting aanwezig M. Nyembo, tolk in de taal Swahili.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Op 16 april 2003 is eiser met behulp van een tolk in de Swahili taal gehoord ten behoeve van het verrichten van een taalanalyse. Op basis van dit gehoor zijn op 9 juli 2003 en op 17 oktober 2003 taalanalyses verricht door het Bureau Land en Taal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het rapport van de taalanalyse van 9 juli 2003, verricht door taalanalist met code KIN1, vermeldt onder de aanduiding ‘Herkomst volgens taalanalyse’ dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi.
Hetzelfde rapport vermeldt onder de aanduiding ‘Resultaat’ dat de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Burundi en dat hij mogelijk te plaatsen is in Tanzania of Kenia.
Het rapport van de taalanalyse van 17 oktober 2003, verricht door taalanalist met code SWA1, vermeldt onder de aanduiding ‘Herkomst volgens taalanalyse’ dat de vreemdeling eenduidig te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Tanzania. Hetzelfde rapport vermeldt onder de aanduiding ‘Resultaat’ dat de vreemdeling eenduidig herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Tanzania.
3. Bij brief van 21 maart 2006 heeft eisers gemachtigde verweerder bericht dat, nu het Centraal Orgaan opvang asielzoekers alsnog heeft toegezegd om de kosten van een contra-expertise te vergoeden, hij op 6 maart 2006 de Taalstudio heeft verzocht om een contra-expertise uit te voeren.
4. Op 6 april 2007 heeft eiser het rapport van contra-expertise van de Taalstudio van 30 maart 2007 aan de rechtbank doen toekomen. De uitkomst daarvan is dat eiser afkomstig is uit Burundi.
III. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiser is geboren in [geboorteplaats] te Burundi. Eisers vader was politiek actief voor de FRODEBU-partij. Op 20 december 2002 is het huis waar eiser met zijn broer en ouders woonde aangevallen door Hutu-rebellen. De rebellen zochten naar eisers vader en beschuldigden hem ervan partijgeheimen aan de overheid door te geven. De rebellen schreeuwden dat ze het hele gezin zouden vermoorden. Eiser verstopte zich op zolder en durfde pas na uren naar beneden te gaan. Eiser trof daar zijn ouders en zijn broer dood aan. Eiser is gevlucht naar [vriend], een vriend van zijn vader. [vriend] is naar de Municipal (gemeentehuis en politiebureau) gegaan en heeft verteld wat er is gebeurd met de familieleden van eiser. De politie is samen met [vriend] naar de ouderlijke woning van eiser gegaan. In de kamer van eisers broer [naam broer] trof de politie twee vuurwapens aan onder het bed. Toen de politie de wapens zag, zei ze eisers familie als rebellen te beschouwen. De politie vond het juist goed dat deze rebellen waren gedood en wilde weten waar eiser, de overgebleven rebel, was. De politie heeft [vriend] onder druk gezet om te vertellen waar eiser was. [vriend] is ook lastiggevallen door mensen van de partij van eisers vader. Eiser is niet naar de begrafenis van zijn ouders en broer gegaan. [vriend] vertelde eiser dat het te gevaarlijk voor hem was geworden in [geboorteplaats]. Eiser heeft 20 dagen ondergedoken gezeten bij [vriend], waarna [vriend] hem heeft geholpen met zijn vlucht uit Burundi door samen met eiser over het Tanganyikameer naar Tanzania te varen. Hierna heeft [vriend] eiser bij ene [...] in Dar-es-Salaam gebracht, die op zijn beurt eiser heeft geholpen met zijn reis naar Nederland.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
Nu uit de taalanalyse blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi en het identiteitsdocument een document is dat simpel na te maken is, kan aan het door eiser overgelegde identiteitsdocument voorbijgegaan worden. Nader onderzoek naar dit document, zoals onderzoek naar de vingerafdruk en foto zal niet leiden tot uitsluitsel omtrent de echtheid daarvan. Immers ook als de vingerafdruk en de foto op de kaart daadwerkelijk van betrokkene zijn, wil dit niet zeggen dat het document niet vals is. Voorts wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 januari 2005 (kenmerk DPV/AM-865649/05) waaruit blijkt dat er in Burundi veel fraude plaatsvindt met documenten.
Eiser heeft geen indicatief bewijs van de reis overgelegd, terwijl hij per vliegtuig van Tanzania naar Nederland is gereisd.
Eiser heeft over deze reis niet gedetailleerd, coherent en verifieerbaar verklaard. Gelet op de ongeloofwaardige verklaringen over eisers nationaliteit wordt geen geloof gehecht aan eisers reis van Burundi naar Tanzania.
Gelet op de uitkomst van de taalanalyses is niet geloofwaardig dat eiser de door hem gestelde identiteit en nationaliteit bezit. Nu de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden volgens hem hebben plaatsgevonden in zijn gestelde land van herkomst, kan aan de overige verklaringen van eiser evenmin waarde worden gehecht.
Er bestond aanleiding voor een taalanalyse. Het voornemen vermeldt dat om meerdere redenen over de herkomst van eiser twijfel is ontstaan. Twijfel ontstond doordat eiser alleen Swahili spreekt, hij vage en summiere verklaringen over zijn reis heeft afgelegd en hij over zijn directe woonomgeving een aantal vragen onjuist heeft beantwoord. Zo heeft eiser bijvoorbeeld gesteld dat er tussen [geboorteplaats] en [plaatsnaam] geen plaatsen liggen en dat er buiten een aantal door hem genoemde dorpen, geen andere dorpen of gehuchten liggen in de buurt. Er blijken echter veel dorpen te liggen tussen [geboorteplaats] en [plaatsnaam] en er zijn veel meer dorpen dan de door eiser genoemde.
Omdat tijdens beide nadere gehoren aan eiser is meegedeeld dat er twijfel ontstond aan zijn afkomst, heeft eiser wel gelegenheid gehad om te reageren.
De reden een taalanalyse te verrichten is niet enkel gebaseerd op de informatie die eiser gaf over zijn woonomgeving. De omstandigheid dat het voornemen niet de antwoorden die juist werden beantwoord en niet hetgeen in het zwaarwegend advies is gesteld vermeldt, leidt evenmin tot een andere conclusie. Voor de twijfel en daarmee de aanleiding een taalanalyse te verrichten zijn slechts de onjuiste antwoorden relevant.
De conclusie dat het gehele relaas ongeloofwaardig is, is niet enkel gebaseerd op die foute antwoorden, maar op de samenhang met al het overige.
Op 11 oktober 2005 heeft het Bureau Land en Taal een reactie op de zienswijze van eiser gegeven. Hierin wordt de achtergrond van de taalanalisten verduidelijkt en wordt verwezen naar jurisprudentie. Door het inschakelen van het Bureau Land en Taal ten behoeve van de taalanalyse heeft verweerder ook aan zijn vergewisplicht voldaan. Gelet op de resultaten van de taalanalyses wordt geen geloof gehecht aan eisers identiteit en nationaliteit.
2. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Het gaat om een eerste aanvraag, waarbij een identiteitskaart door eiser is overgelegd. Volgens de in de zienswijze naar voren gebrachte uitspraken (onder andere een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Leeuwarden van 16 juni 2005, met kenmerk AWB 05/24079 en 05/24079) kan verweerder hieraan niet voorbijgaan wegens het ontbreken van referentiemateriaal.
Aangezien niet in het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee wordt vermeld dat er sporen van vervalsing op de identiteitskaart zijn aangetroffen, kon verweerder zich zonder nader onderzoek niet op het standpunt stellen dat de identiteitskaart van eiser vals is. Dit is speculatief en onzorgvuldig.
Anders dan in het bestreden besluit wordt overwogen, vermeldt het voornemen niet dat de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn reisverhaal ook één van de redenen waren om een taalanalyse uit te voeren. Dit kan nu in redelijkheid niet aan eiser worden tegengeworpen.
Gezien de overgelegde identiteitskaart en het feit dat eiser veel informatie heeft gegeven over zijn omgeving, handhaaft eiser zijn stelling dat er geen aanleiding was om een taalanalyse uit te voeren. De taalanalyse is dan ook niet uitgevoerd om eiser tegemoet te komen.
Verweerder heeft zich er niet van vergewist of de rapporten van de taalanalisten zodanige gebreken vertonen dat verweerder zijn besluitvorming niet mede daarop kon baseren. In strijd met het eigen beleid heeft verweerder de taalanalyse van 17 oktober 2003 laten uitvoeren door iemand die niet afkomstig is uit het land waaruit eiser stelt afkomstig te zijn, te weten Burundi.
Ten onrechte wordt nog steeds aan eiser tegengeworpen dat hij alleen Swahili spreekt. Immers, in de zienswijze is aangevoerd dat eiser afkomstig is uit [geboorteplaats] te Burundi, een plaats langs het Tanganyikameer. Uit de informatie afkomstig van het internet blijkt allereerst dat [geboorteplaats] een Swahili district is. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht niet dat het geheel onmogelijk is dat een persoon uit Burundi niet of nauwelijks Kirundi spreekt.
Daarbij volgt uit het ambtsbericht dat in de regio langs het Tanganyikameer, waar ook eiser vandaan komt, Swahili wordt gesproken. Aan deze gegevens heeft verweerder geen aandacht besteed in zijn besluit. Dit is in strijd met artikel 42, derde lid, van de Vw 2000 en artikel 3:46 van de Awb.
Eiser weet nog steeds niet op welke vragen over de omgeving van [geboorteplaats] hij een onjuist antwoord heeft gegeven. Hierdoor is aan eiser de mogelijkheid ontnomen te reageren. Niettemin heeft eiser wel degelijk veel informatie gegeven over zijn omgeving. Hierop is verweerder niet ingegaan. Voor zover eiser onjuiste antwoorden heeft gegeven, wegen deze niet op tegen de overige door hem verstrekte informatie. In dit kader wijst eiser ook op het commentaar van de taalanalist op het rapport van de taalanalyse van 17 oktober 2003. Deze taalanalist stelt dat eiser in staat is gebleken om vragen over zijn land en omgeving te beantwoorden.
V. BEOORDELING RECHTBANK
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend op één van de in dit artikellid genoemde gronden.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Verweerder heeft twee taalanalyses laten verrichten omdat hij twijfelde aan de herkomst van eiser. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder de resultaten van de onder II.2 genoemde taalanalyses ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, alsmede aan zijn standpunt dat geen geloof gehecht wordt aan eisers reis van Burundi naar Tanzania. Dit laatste vormt blijkens het bestreden besluit één van de redenen voor verweerder om eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen te werpen. De vraag of verweerder zich heeft kunnen beroepen op de in de taalanalyses vervatte conclusies is dan ook van belang voor zowel de vaststelling van het toepasselijke geloofwaardigheidsbeoordelingskader (“licht” dan wel “positieve overtuigingskracht”) als ook voor de materiële beoordeling van verweerders standpunt ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers relaas.
7. In aansluiting op bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), onder meer de uitspraak van 9 februari 2007 (LJN: AZ9556), is de rechtbank van oordeel dat verweerder, indien bij hem twijfel is gerezen aan de door de vreemdeling gestelde identiteit en nationaliteit, de vreemdeling kan voorstellen een taalanalyse te doen verrichten.
Aldus komt verweerder de vreemdeling tegemoet in de op deze ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Indien verweerder een taalanalyse aanbiedt, dient deze op zodanige wijze te worden uitgevoerd, dat die de daaraan verbonden conclusie kan dragen.
8. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen overgaan tot het laten verrichten van de taalanalyses. Eiser spreekt immers nauwelijks Kirundi, terwijl het blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van maart 2003, waarnaar het Bureau Land en Taal in zijn reactie van 11 oktober 2005 op de zienswijze heeft verwezen, nauwelijks denkbaar is dat personen van Burundese nationaliteit geen Kirundi spreken. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond voor twijfel aan de door eiser gestelde afkomst. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, eerst in het bestreden besluit wordt overwogen dat de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn reisverhaal ook een reden vormden om een taalanalyse uit te voeren, maakt het voorgaande niet anders.
9. Alvorens de vraag te beantwoorden of het onder II.4 genoemde rapport van contra-expertise door de rechtbank bij de beoordeling zal worden betrokken, bespreekt de rechtbank eerst eisers beroepsgrond dat verweerder zich niet heeft vergewist van het feit dat de onder II.2 genoemde rapporten van taalanalyse niet zodanige gebreken vertonen dat hij daarop zijn besluitvorming niet mede kan baseren.
10.1 Uit vaste jurisprudentie van de AbRS, onder andere de uitspraak van 12 februari 2004 (LJN: AO4836), volgt dat verweerder, indien hij in het kader van de beoordeling van een asielaanvraag een taalanalyse laat verrichten, zich er steeds van dient te vergewissen dat het rapport niet zodanige gebreken vertoont dat hij daarop zijn besluitvorming niet mede kan baseren. Deze verplichting, hierna te noemen: vergewisplicht, vloeit voort uit artikel 3:2 van de Awb.
10.2 Verweerder heeft zich in dit verband ter zitting van 14 februari 2008 op het standpunt gesteld dat uit vaste jurisprudentie van de AbRS, waaronder de uitspraak van 22 december 2004 (LJN: AR8491) en van 29 maart 2007 (LJN: BA2713), volgt dat het uitgangspunt is dat de taalanalyse tot stand komt onder verantwoordelijkheid van een terzake deskundig bureau, waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Verweerder stelt dat hij, door het inschakelen van het Bureau Land en Taal, voldaan heeft aan de vergewisplicht. Eiser stelt zich op het standpunt dat de vergewisplicht verder strekt dan het enkele inschakelen van het Bureau Land en Taal.
10.3 Uit genoemde jurisprudentie van de AbRS volgt dat, in zoverre een taalanalyse wordt verricht door een taalanalist die door het Bureau Land en Taal is geselecteerd, verweerder voor wat betreft de deskundigheid van de taalanalist heeft voldaan aan de vergewisplicht. Uit de jurisprudentie van de AbRS valt evenwel niet zonder meer af te leiden dat, indien een terzake deskundig taalanalist de analyse heeft verricht, verweerder daarmee ook aan zijn vergewisplicht heeft voldaan voor wat betreft de juistheid en volledigheid van het rapport van de taalanalyse zelf. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de AbRS van 22 december 2004 (LJN: AS7438), met name in rechtsoverweging 2.1.4. Hierin is als volgt overwogen:
“Door de betreffende vreemdeling zijn geen concrete feiten gesteld die aanknopingspunten vormen om aan de deskundigheid van de taalanalist te twijfelen. Evenmin bestaan concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de taalanalyse.
[…]
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het rapport van de taalanalyse zorgvuldig tot stand is gekomen.”
De rechtbank leidt hieruit af dat het enkele feit dat de taalanalisten van Bureau Land en Taal deskundig zijn te achten, niet bij voorbaat betekent dat verweerder daarmee ook ten volle aan zijn vergewisplicht heeft voldaan.
Voorts vindt de rechtbank voor dit oordeel steun in de onder V.10.1 genoemde uitspraak van 12 februari 2004, met name rechtsoverweging 2.1.2. Daarin is overwogen dat niet valt in te zien dat de conclusie uit de betreffende taalanalyse van het Bureau Land en Taal, onduidelijk was, of in tegenspraak met hetgeen overigens uit het rapport valt op te maken. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vergewisplicht ook met zich meebrengt dat verweerder dient na te gaan of de conclusies die in een rapport van taalanalyse van het Bureau Land en Taal worden getrokken duidelijk zijn en dat deze conclusies innerlijk consistent moeten zijn. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat de jurisprudentie van de AbRS ruimte laat voor het oordeel dat met de inschakeling van het Bureau Land en Taal door verweerder nog niet per definitie ten volle aan de vergewisplicht is voldaan.
10.4 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verweerder zich bij een deskundigenadvies als het onderhavige, zoals bij elk deskundigenadvies, steeds dient te vergewissen van het feit dat het advies wat betreft inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Het enkele inschakelen van een tot het verrichten van een taalanalyse deskundig bureau als het Bureau Land en Taal is daartoe onvoldoende.
11.1 De vraag of verweerder in het onderhavige geval aan zijn vergewisplicht heeft voldaan beantwoordt de rechtbank als volgt.
11.2 Eiser heeft ter onderbouwing van het standpunt dat verweerder niet voldaan heeft aan de vergewisplicht gesteld dat de onder II.2 genoemde taalanalyse van 17 oktober 2003 is verricht door een taalanalist uit Tanzania in plaats van Burundi. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
11.3 De rechtbank stelt vast dat het rapport van taalanalyse van 17 oktober 2003 is opgesteld door een uit Tanzania afkomstige taalanalist. Dit feit leidt evenwel niet tot de conclusie dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Van belang is dat aan de conclusie van het eerdere rapport van taalanalyse van 9 juli 2003 de meest vergaande strekking toekomt. Daarin wordt immers geconcludeerd dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, het land waar eiser vandaan stelt te komen. Door eiser is niet gesteld dat de persoon die deze taalanalyse heeft verricht niet afkomstig zou zijn uit het door eiser gestelde land van herkomst, Burundi. In dit eerste rapport van taalanalyse staat tevens vermeld dat eiser mogelijk uit Kenia of Tanzania afkomstig is. Het tweede rapport van taalanalyse concludeert dat eiser uit Tanzania afkomstig is en is derhalve aan te merken als een bevestiging van het eerste rapport van taalanalyse. Dat ten behoeve van de tweede taalanalyse een analist is ingeschakeld die afkomstig is uit Tanzania, acht de rechtbank dan ook niet onzorgvuldig.
11.4 Ter zitting van 14 februari 2008 heeft eiser gesteld dat verweerder zijn vergewisplicht ook heeft geschonden, doordat hij niet is ingegaan op de stellingen dat eiser zeven jaar op een Koranschool heeft gezeten waar het standaard Swahili wordt gesproken en dat de tolk die betrokken was bij het eerste gehoor heeft verklaard dat eiser uit Burundi komt en Swahili spreekt zoals dat in Burundi wordt gesproken. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij afkomstig is uit [geboorteplaats] te Burundi, een plaats langs het Tanganyikameer, waar volgens informatie afkomstig van het internet Swahili wordt gesproken. Ten slotte heeft eiser in dit verband aangevoerd dat hij, ook volgens de taalanalisten, veel weet te vertellen over zijn gestelde gebied van herkomst, behalve over Burundese munten, hetgeen niet vreemd is nu deze in de praktijk nauwelijks meer gebruikt worden. De rechtbank begrijpt eisers standpunt aldus dat het rapport van taalanalyse inhoudelijk niet inzichtelijk is.
11.5 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van de vergewisplicht niet is ingegaan op eisers stelling dat hij zeven jaar op een Koranschool heeft gezeten waar het standaard Swahili gesproken wordt. Deze stelling kan afbreuk doen aan de conclusies van beide taalanalyses.
In deze conclusies wordt immers mede op grond van de beoordeling van de wijze waarop eiser Swahili spreekt geconcludeerd dat eiser niet behoort tot de spraakgemeenschap binnen Burundi (rapport van 9 juli 2003, waarin staat dat eiser Swahili spreekt, maar niet zoals gangbaar in Burundi, maar mogelijk te plaatsen is in Tanzania of Kenia), respectievelijk dat eiser wel behoort tot de spraakgemeenschap binnen Tanzania (rapport van 17 oktober 2003, waarin staat dat eiser Swahili spreekt dat gangbaar is in Tanzania). Uit de rapporten van taalanalyse blijkt echter niet dat deze stelling van eiser in de beoordeling is betrokken. Zo al aangenomen moet worden dat dit wel is gebeurd, blijkt niet welk gewicht aan deze stelling van eiser is gehecht.
11.6 Evenmin is door verweerder in het kader van de vergewisplicht ingegaan op eisers stelling dat hij veel weet te vertellen over zijn gestelde gebied van herkomst. In beide rapporten van taalanalyse wordt gesteld dat eiser in staat is gebleken om informatie over Burundi en over [geboorteplaats] en omgeving te verschaffen. Zo is in het rapport van 9 juli 2003 door taalanalist KIN1 vastgesteld dat eiser een algemene beschrijving heeft kunnen geven van [geboorteplaats] en omgeving. Eiser heeft onder meer gesproken over rivieren en bergen, heeft wijken en straten genoemd in [geboorteplaats] en heeft scholen en een ziekenhuis in [geboorteplaats] genoemd. Tevens heeft hij gerechten, dranken en traditionele muziekinstrumenten uit Burundi kunnen noemen, heeft hij gepraat over geld en heeft hij volgens taalanalist KIN1 correct verschillende plaatsen in [geboorteplaats] genoemd.
In het rapport van 17 oktober 2003 is door taalanalist SWA1 geconcludeerd dat eiser de gestelde vragen kan beantwoorden. Eiser is onder meer gevraagd wat de geografische ligging van [geboorteplaats] in Burundi is, aan welk meer deze plaats grenst, of er bergen of rivieren zijn in [geboorteplaats], of daar markten zijn, of er een militair kamp ligt in de buurt van [geboorteplaats] en hoe de Burundese vlag eruit ziet.
De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser volgens de taalanalisten in staat is gebleken om vrijwel alle vragen die hem over Burundi en [geboorteplaats] en omgeving zijn gesteld, vragen betreffende de cultuurgemeenschap, juist te beantwoorden. Gelet op al hetgeen eiser heeft kunnen verklaren over zijn gestelde land van herkomst en [geboorteplaats] en omgeving is de conclusie van het rapport van taalanalyse van 9 juli 2003 dat de door eiser verschafte informatie niet gedetailleerd is, niet inzichtelijk.
Nu uit beide rapporten van taalanalyse is af te leiden dat eiser vrijwel alle vragen betreffende de cultuurgemeenschap van Burundi correct heeft beantwoord, acht de rechtbank evenmin inzichtelijk gemaakt hoe dit zich verhoudt tot de conclusies vermeld in de rapporten van taalanalyse onder de aanduiding ‘Herkomst volgens taalanalyse’ dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi (rapport van 9 juli 2003) en tot de conclusie dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Tanzania (rapport van 17 oktober 2003). De conclusie dat eiser niet herleidbaar is tot de cultuurgemeenschap binnen Burundi en dat eiser herleidbaar is tot de cultuurgemeenschap binnen Tanzania is immers geen logische gevolgtrekking uit het correct beantwoorden van vragen over de cultuurgemeenschap van Burundi.
Mogelijk beperken beide rapporten van taalanalyse zich tot een conclusie over de herleidbaarheid tot slechts de spraakgemeenschap. Zoals vermeld onder II.2 vermeldt het rapport van 9 juli 2003 dat de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Burundi en vermeldt het rapport van 17 oktober 2003 dat de vreemdeling eenduidig herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Tanzania. Dit duidt er op dat in beide taalanalyses enkel op basis van het criterium spraak lijkt te zijn geconcludeerd over de herkomst van eiser. De vraag die dan rijst is hoe deze conclusies zich verhouden tot de constatering dat eiser, zoals hierboven is overwogen, vrijwel alle vragen over de cultuurgemeenschap in Burundi heeft kunnen beantwoorden. De rapporten van taalanalyse zijn ook op dit punt niet inzichtelijk.
11.7 De rechtbank acht voorts de conclusie van taalanalist SWA1 in het rapport van taalanalyse van 17 oktober 2003 dat het vreemd is dat hij de munten van Burundi niet kent, niet inzichtelijk. Deze conclusie is immers niet van enige onderbouwing voorzien. Ook acht de rechtbank in dit verband van belang dat taalanalist SWA1 afkomstig is uit Tanzania, zodat de vraag rijst wat diens kennis op dit punt is.
Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat de taalanalist die het eerste rapport van taalanalyse heeft opgesteld, KIN1, wel in Burundi woonachtig is geweest gedurende zijn middelbare schooltijd, zodat aannemelijk geacht moet worden dat hij veel kennis heeft over de in Burundi gebruikte munten. Hij vermeldt in zijn rapport dat eiser spreekt over het geld in Burundi, maar heeft evenwel niet opgemerkt (dat het vreemd is) dat eiser de munten van Burundi niet kent.
12. Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen V.11.4-11.7 is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van het feit dat de onder II.2 genoemde rapporten van taalanalyse niet zodanige gebreken vertonen dat hij daarop zijn besluitvorming niet mede kan baseren. Het bestreden besluit van 18 oktober 2005 is derhalve niet zorgvuldig voorbereid.
13. Uit rechtsoverweging V.12 volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op hetgeen is overwogen in die rechtsoverweging behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VI. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 805,-- (zegge: achthonderd en vijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter en mrs. H.J.M. Baldinger en R.H.G. Odink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2008.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc:EB
Coll:
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.