RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 07/38161
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [datum] 1963,
eiseres,
tevens optredend als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter,
[dochter],
beiden van Marokkaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [...],
gemachtigde mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P.A. Kallenbach en mr. M. Vet, ambtenaren ten departemente,
verweerder.
Op 17 november 2006 heeft eiseres een aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, namelijk ‘verblijf bij echtgenoot, [echtgenoot] (referent)’, geldig van 13 april 2005 tot 13 april 2006, in het verblijfsdoel ‘voortgezet verblijf’, samen met verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, ingediend. Bij besluit van 11 december 2006 heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning ingetrokken en de aanvraag afgewezen. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder tevens de aan de dochter van eiseres, [dochter], verleende verblijfsvergunning, onder de beperking ‘verblijf bij ouder, [echtgenoot]’, geldig van 13 april 2005 tot 5 maart 2008, ingetrokken. Bij brief van 2 januari 2007 is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluiten van 7 september 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 oktober 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 4 december 2007. Op 22 januari 2008 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 29 februari 2008 behandeld. Eiseres en haar dochter zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 1 april 2008 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het beroep is wederom behandeld ter zitting van 17 juni 2008. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is in geschil de vraag of verweerder de aan eiseres en haar dochter verleende verblijfsvergunningen heeft kunnen intrekken en de vraag of verweerder de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning heeft kunnen afwijzen.
2.2 Op 13 januari 2005 is eiseres bericht dat zij en haar dochter in aanmerking komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres en haar dochter zijn vervolgens in het bezit gesteld van een mvv. Een kopie van dit besluit ontbreekt in het dossier, maar het bestaan hiervan is niet in geschil. Bij besluiten van 6 juli 2005 is aan eiseres en haar dochter een verblijfsvergunning verleend met ingang van 13 april 2005. Bij de bestreden besluiten zijn de verblijfsvergunningen van eiseres en haar dochter ingetrokken omdat achteraf is gebleken dat ze op 13 april 2005 niet meer aan de voorwaarden voor verlening voldeden en ter zake onvolledige informatie hadden verstrekt, waardoor de verblijfsvergunningen wel zijn verleend.
2.3 Niet in geschil is dat op 13 april 2005 niet aan de voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunningen werd voldaan. Evenmin is in geschil is dat op het moment waarop de mvv werd verleend wel aan alle voorwaarden werd voldaan.
2.4 Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot verlenen of verlenging van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.
2.5 Uit het beleid van verweerder, zoals blijkt uit paragraaf B1/5.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) blijkt dat artikel 3.84 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van overeenkomstige toepassing wordt verklaard bij de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000.
2.6 Ingevolge artikel 3.84 Vb 2000 wordt een aanvraag tot verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, Vw 2000 afgewezen om reden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien er sedert de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning een periode van twaalf jaren is verstreken.
2.7 Ingevolge artikel 3.90 Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, niet ingetrokken op de enkele grond dat de samenwoning tijdelijk is verbroken indien de vreemdeling de persoon bij wie verblijf is toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is, indien er sedert de verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.
2.8 Uit het voorgaande blijkt niet dat een reeds verlopen verblijfsvergunning niet meer kan worden ingetrokken. De rechtbank acht verder van belang dat het intrekken van een verlopen verblijfsvergunning gevolgen heeft voor een aanvraag om verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning, waar nog niet op is beslist. Het betoog van eiseres hieromtrent kan daarom niet slagen.
2.9 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het in strijd is met artikel 13, Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn) om, nadat reeds een mvv is verleend, naar aanleiding van de aanvraag voor een verblijfsvergunning nogmaals te toetsen of de aanvraag (nog steeds) aan de geldende voorwaarden voldoet. De Gezinsherenigingsrichtlijn schrijft een eenmalige toetsing voor. Toelating en verblijf is volgens eiseres ontstaan door het besluit op de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op dat moment werd aan alle voorwaarden voldaan.
2.10 De Gezinsherenigingsrichtlijn dateert van 22 september 2003 en diende op 3 oktober 2005 te zijn geïmplementeerd. Bij besluit van 29 september 2004 (Staatsblad 2004, 496) is het Vb 2000 gewijzigd in verband met de implementatie van deze richtlijn. Daarbij is niet aangegeven dat de implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet volledig zou zijn. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de Nederlandse wetgever bedoeld heeft de Gezinsherenigingsrichtlijn met ingang van 29 september 2004 volledig te implementeren. Hiervan uitgaande moet het naar het oordeel van de rechtbank met ingang van deze datum voor de justitiabele ook mogelijk zijn zich te beroepen op een eventuele onjuiste of onvolledige implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn door de Nederlandse wetgever. Aangezien de aanvragen voor de aan eiseres en haar dochter verleende verblijfsvergunningen op 3 april 2005 zijn ingediend geldt dit ook voor eiseres en haar dochter.
2.11 Ingevolge artikel 4 Gezinsherenigingsrichtlijn, voor zover van belang, geven de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV en artikel 16 gestelde voorwaarden is voldaan, toestemming tot toegang en verblijf aan een aantal nader genoemde gezinsleden, waaronder de echtgenoot van de gezinshereniger en onder bepaalde voorwaarden de minderjarige kinderen van de gezinshereniger en/of diens echtgenoot.
Artikel 13 Gezinsherenigingsrichtlijn bepaalt dat de betrokken lidstaat, zodra het verzoek om gezinshereniging is aanvaard, het gezinslid of de gezinsleden de toegang toestaat. Daartoe biedt de betrokken lidstaat die personen alle medewerking bij het verkrijgen van de benodigde visa. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de betrokken lidstaat de gezinsleden een eerste verblijfstitel met een geldigheidsduur van tenminste een jaar verleent.
Volgens artikel 16 Gezinsherenigingsrichtlijn kunnen de lidstaten in een aantal nader genoemde gevallen het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging afwijzen of, in voorkomend geval, de verblijfstitel van een gezinslid intrekken of weigeren te verlengen.
2.12 Blijkens de tekst van artikel 13 Gezinsherenigingsrichtlijn dient personen die in aanmerking komen voor gezinshereniging toegang en verblijf te worden toegestaan. Deze bepaling biedt geen ruimte voor de door verweerder gehanteerde procedure, waarin, na verlening van een mvv, op een later tijdstip nogmaals wordt beoordeeld of – op dat latere tijdstip- aan de voorwaarden wordt voldaan.
Voor de interpretatie van verweerder, op grond waarvan een mvv slechts een voorlopige toelating inhoudt ten einde een aanvraag voor verblijf te kunnen indienen, biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn geen aanknopingspunt. De rechtbank acht hierbij van belang dat artikel 13 Gezinsherenigingsrichtlijn voorschrijft dat toegang en verblijf worden toegestaan aan een persoon die aan de voorwaarden voldoet. Een mvv wordt slechts verleend indien aan alle voorwaarden voor een verblijfsvergunning wordt voldaan en kan dus niet worden beschouwd als een besluit waarin nog geen sprake is van aanvaarding van het verzoek om gezinshereniging als bedoeld in artikel 13 Gezinsherenigingsrichtlijn.
2.13 Aangezien niet in geschil is dat eiseres en haar dochter ten tijde van de verlening van de mvv aan alle voorwaarden voldeden kon verweerder niet overgaan tot het intrekken van de aan hen verleende verblijfsvergunningen. Voorts is er, gelet daarop, geen grond voor het oordeel dat eiseres en haar dochter geen beroep kunnen doen op de betreffende richtlijn, omdat ze ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zouden hebben verstrekt.
2.14 Reeds gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Hetgeen verder nog is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
2.15 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres en haar dochter in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. In dit geval is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet onder verwijzing naar het Bpb en bijlage C2 van het Bpb, dan ook worden bepaald op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 7 september 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 143,= aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, mr. A.I. van der Kris en mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman als griffier, op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.