ECLI:NL:RBSGR:2008:BG2037

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535154-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een werkgever van jonge vrouwelijke werknemers

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van drie jonge vrouwen, die in dienst waren van de verdachte. De verdachte benaderde de vrouwen vaak van achteren en betastte hen aan verschillende lichaamsdelen, waaronder de borsten, billen en buik. Dit gebeurde terwijl de vrouwen aan het werk waren of door de verdachte naar huis werden gebracht, waardoor zij zich in een kwetsbare positie bevonden en niet in staat waren om zich tegen zijn gedrag te verzetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft geschonden. De rechtbank legt de verdachte een werkstraf van 150 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich in de toekomst moet onthouden van dergelijk gedrag, vooral omdat hij nog steeds met jonge vrouwen werkt. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht wordt om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/535154-08
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
Promis
VONNIS
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1975,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 oktober 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Schaberg, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.N.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot
en met 31 augustus 2006 te [plaats 1], gemeente [1] en/of te
[plaats 2], althans in Nederland, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [A], geboren op [datum] 1988 heeft gedwongen
tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
bestaande uit het (door verdachte):
- (meermalen) betasten en/of vastpakken en/of aanraken van de billen en/of de
(boven)benen en/of de heupen en/of de zij van die [A] en/of
- vastpakken van de (rechter)hand van die [A] en (vervolgens) die hand over
de kleding tegen zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel leggen en/of daarbij
zeggen 'Moet je eens voelen wat je met me doet', althans woorden van gelijke
strekking en/of
- (onder de kleding) betasten en/of aanraken van de borst van die [A] en/of
- (onder de kleding) betasten en/of aanraken van de vagina van die [A] en/of
- (tong)zoenen van die [A];
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of met die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte:
- met die [A] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan die
[A] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte bevond en/of zich vanuit die afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handeling(en)
te verzetten en/of
- een deel van de bovenomschreven handelingen 's nachts heeft verricht nadat
alle overige medewerkers van het restaurant waarin verdachte en die [A]
werkzaam waren, waren vertrokken, zodat die [A] en verdachte zich alleen in
het restaurant bevonden, terwijl die [A] wachtte tot verdachte haar met de
auto naar huis zou brengen en/of
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [A] ondanks haar
protesten daartegen en/of
- die [A] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en/of voor haar
onverwachts (van achteren) heeft benaderd en/of
- de stoel waarop die [A] zat naar zich toe heeft getrokken en/of
- de portieren van de auto waarin verdachte en die [A] zich (gedurende de
nachtelijke uren) bevonden heeft afgesloten
en aldus een bedreigende situatie voor die [A] heeft doen ontstaan, waarin
zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte kon
onttrekken;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot
en met 31 augustus 2006 te [plaats 1], gemeente [1] en/of te
[plaats 2], althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met
zijn minderjarige ondergeschikte [A], geboren op [datum] 1988,
bestaande die ontucht uit het (door verdachte):
- (meermalen) betasten en/of vastpakken en/of aanraken van de billen en/of de
- (meermalen) betasten en/of vastpakken en/of aanraken van de billen en/of de
(boven)benen en/of de heupen en/of de zij van die [A] en/of
- vastpakken van de (rechter)hand van die [A] en (vervolgens) die hand over
de kleding tegen zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel leggen en/of daarbij
zeggen 'Moet je eens voelen wat je met me doet', althans woorden van gelijke
strekking en/of
- (onder de kleding) betasten en/of aanraken van de borst van die [A] en/of
- (onder de kleding) betasten en/of aanraken van de vagina van die [A] en/of
- (tong)zoenen van die [A];
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2006
tot en met 11 maart 2007 te [plaats 1], gemeente [1], door geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [B], geboren op [datum] 1988, heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het (door verdachte):
- (meermalen) betasten en/of vastpakken en/of aanraken van de billen en/of de
(boven)benen en/of de heupen en/of de borsten en/of de zij van die [B] en/of
- knuffelen van die [B] en/of
- (onder de kleding) betasten en/of aanraken van de buik van die [B] en/of
- (onder de kleding) vastpakken en/of aanraken van de borst(en) van die [B]
en/of het schudden met die borst(en) en/of
- tegen zijn lichaam aandrukken en/of aangedrukt houden van die [B],
waardoor die [B] zijn (stijve) geslachtsdeel tegen haar lichaam voelde;
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of met die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte:
- met die [B] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan die
[B] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte bevond en/of zich vanuit die afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handeling(en)
te verzetten en/of
- een deel van de bovenomschreven handelingen 's nachts heeft verricht nadat
alle overige medewerkers van het restaurant waarin verdachte en die [B]
werkzaam waren, waren vertrokken, zodat die [B] en verdachte zich alleen in
het restaurant bevonden, terwijl die [B] wachtte tot verdachte haar met de
auto naar huis zou brengen en/of
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [B] ondanks haar
protesten daartegen en/of
- die [B] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en/of voor haar
onverwachts (van achteren) heeft benaderd en/of
- die [B] (telkens) (van achteren) met beide armen heeft vastgepakt en/of
vastgehouden
en aldus een bedreigende situatie voor die [B] heeft doen ontstaan, waarin
zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte kon
onttrekken;
art 246 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 november 2006
tot en met 12 mei 2007 te [plaats 1], gemeente [1], door geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [C], geboren op [datum] 1984, heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het (door verdachte):
- (meermalen) betasten en/of vastpakken en/of aanraken van de billen en/of de
(boven)benen en/of de heupen en/of de borsten en/of de zij van die [C]
en/of
- het knuffelen en/of omhelzen van die [C] en/of
- het tegen zijn lichaam aandrukken en/of aangedrukt houden van die [C];
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of met die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte:
- met die [C] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan
die [C] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten
opzichte van verdachte bevond en/of zich vanuit die afhankelijke positie ten
opzichte van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven
handeling(en) te verzetten en/of
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [C] ondanks haar
protesten daartegen en/of
- die [C] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en/of voor
haar onverwachts (van achteren) heeft benaderd
en aldus een bedreigende situatie voor die [C] heeft doen ontstaan,
waarin zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte
kon onttrekken;
art 246 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zowel aangeefster [A], [B] als [C], alle drie werkzaam in het restaurant van verdachte, aan verschillende lichaamsdelen heeft betast. Dit handelen van verdachte is voor wat betreft aangeefster [A] subsidiair tenlastegelegd als ontucht met een minderjarige ondergeschikte.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair, feit 2 en feit 3 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er een lange periode is verstreken tussen de vermeende gepleegde handelingen van verdachte en het doen van de aangiften door aangeefsters. Hierdoor hebben aangeefsters de gebeurtenissen met elkaar en anderen kunnen bespreken en zijn hun verklaringen mogelijk gekleurd geraakt. Tevens vindt de raadsman het opmerkelijk dat aangeefster [A] pas aangifte heeft gedaan nadat haar vriend, [D], op non-actief is gesteld door verdachte. De raadsman stelt zich op het standpunt dat aangeefster [A] en [D] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Er lijkt een hetze gaande te zijn tegen verdachte.
Uit de aangiften blijkt tevens dat geen van de aangeefsters duidelijk 'nee' heeft gezegd tegen verdachte als hij fysiek contact met hen had. Hierdoor wist hij niet dat de aangeefsters niet gediend waren van de omgangsvormen die verdachte hanteerde.
Verdachte ontkent stellig dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht. Hij stelt tevens dat hij geen seksuele bedoelingen heeft gehad bij het slaan van een arm om de schouder of het geven van een tikje op de billen. Zijn handelen is niet anders dan gebruikelijk in de horeca en kan derhalve niet als ontuchtig worden gekwalificeerd.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging (1)
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij bij aangeefsters wel eens een arm om de schouder heeft gelegd en dat hij wel eens een tikje op de kont van werkneemsters geeft, maar dat hij overigens niet de handelingen heeft verricht zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven.
Aangeefster [A] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(2) dat zij in de periode mei 2006 tot 1 december 2007 bij restaurant '[restaurant]' in [plaats 1] heeft gewerkt. Naarmate zij daar wat langer werkte, merkte zij dat verdachte haar af en toe net iets te langs vasthield, zijn hand op haar kont legde of met zijn hand aan haar bovenbeen zat. Zij heeft zijn hand weggeduwd toen hij aan haar bovenbeen zat.(3)
Op een avond in juli of augustus 2006 was aangeefster na afloop van haar werk alleen met verdachte in het restaurant, toen hij opeens achter haar kwam staan en tegen haar zei: 'Moet je eens voelen wat je met me doet'. Hierbij legde hij de hand van aangeefster op zijn stijve geslachtsdeel. Aangeefster heeft hierop haar hand teruggetrokken.(4) Iets later kwam verdachte achter haar staan en aangeefster voelde dat hij met zijn hand in haar t-shirt en bh ging. Ze voelde dat hij met één hand aan haar blote borst zat. Zij heeft toen met haar hand zijn hand weggeslagen.(5)
Toen zij later op twee stoelen tegenover elkaar zaten, schoof verdachte de stoel van aangeefster naar voren, naar hem toe, en begon met het betasten van de vagina van aangeefster. Hij ging met zijn hand haar broek en onderbroek in. Hij heeft haar blote vagina betast. Aangeefster heeft toen de hand van verdachte uit haar broek gehaald en tegen hem gezegd dat hij daarmee heel veel op het spel kon zetten.(6)
Toen verdachte haar uiteindelijk naar huis bracht voelde zij dat verdachte haar een tongzoen gaf. Aangeefster heeft vervolgens haar hoofd afgewend en is uit de auto gestapt nadat zij de deur van het slot had gehaald door het knopje naar boven te trekken.(7)
Toen aangeefster thuis kwam heeft zij direct haar vriend [D] gebeld en zij heeft hem verteld dat verdachte aan haar had gezeten. [D] heeft verdachte de volgende dag op zijn gedrag aangesproken waarna het betasten van aangeefster is gestopt.(8)
Aangeefster heeft verklaard dat zij voornamelijk afhankelijk van verdachte was omdat hij haar na het werk naar huis bracht.(9)
Getuige [D] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(10) dat hij in de zomer van 2006 in de ochtend door [A] werd gebeld. Zij vertelde hem dat [verdachte] aan haar had gezeten. Hij had haar hand vastgepakt en deze op zijn stijve geslachtsdeel gelegd en daarbij gezegd: 'Kijk eens wat ik van je krijg'.(11) [A] vertelde [D] dat zij zich machteloos had gevoeld en het als angstig had ervaren. Verder vertelde ze hem dat het niet de eerste keer was dat verdachte aan haar zat. Hij had ook meerdere malen aan haar borsten en tussen haar benen gezeten.(12)
De volgende dag heeft [D] verdachte op zijn gedrag aangesproken. Hierna zijn de handelingen bij [A] gestopt.(13)
Voorts heeft [D] verklaard dat het hem was opgevallen dat verdachte erg handtastelijk was naar de vrouwelijke personeelsleden toe. Hij pakte ze van achteren beet als ze aan het werk waren en sloeg dan zijn armen om hen heen. Ook heeft hij gezien dat verdachte mensen een klap op hun kont gaf.(14) Nadat [D] verdachte op zijn omgang met [A] had aangesproken veranderde er in zijn omgang met de vrouwelijke personeelsleden niets. Hij was nog steeds amicaal, knuffelig en handtastelijk. Hij sloeg op billen en kneep daar ook in.(15)
De verklaring van verdachte staat in grote mate haaks op de verklaring van aangeefster. Wel heeft verdachte erkend dat hij werkneemsters wel eens op hun kont sloeg en dat hij wel eens een arm om hen heen sloeg. De verklaring van aangeefster wordt evenwel gestaafd door andere bewijsmiddelen. Zo ondersteunt de verklaring van [D] de aangifte van aangeefster. Hetgeen aangeefster kort nadat het voorval had plaatsgevonden aan [D] vertelde is in grote mate in overeenstemming met de verklaring van aangeefster in haar aangifte. In dit verband weegt de rechtbank mee, dat de aangeefsters in de hierna te bespreken feiten 2 en 3 over soortgelijk handelen door verdachte verklaren alsook [E] (16) en [F].(17)
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij aangeefster die avond wel een klap op haar billen heeft gegeven en een arm om haar schouder heeft gelegd, maar dat dit was om haar op te beuren en haar ertoe te brengen nog even de schouders eronder te zetten. Hier zat geen seksuele bedoeling achter en er is verder niets gebeurd, aldus verdachte.
Aangeefster [B] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard (18) dat zij op 1 december 2006 is begonnen met werken in restaurant '[restaurant]'.(19) Verdachte was vanaf het begin handtastelijk, hij liep langs haar heen en legde dan een hand in haar zij.( 20) Hij werd steeds handtastelijker. Het begon met knuffelen, waarbij verdachte achter haar kwam staan en zijn armen zo ver om haar heen sloeg dat zijn handen op haar bovenarmen terecht kwamen. Aangeefster wist niet hoe zij ermee om moest gaan omdat hij haar baas was en zij bang was dat hij haar zou uitkafferen.(21) Ook gaf verdachte haar wel eens een tik op haar kont. Ze wilde er wel wat van zeggen maar durfde dat niet. Ze was ook bang om haar baantje kwijt te raken en bang dat anderen haar een aanstelster zouden vinden.(22)
Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar wel eens bij haar middel pakte of haar even knuffelde.(23)
Op 11 maart 2007 zou aangeefster door verdachte worden thuisgebracht na haar werk. Hierdoor bleef zij samen met verdachte achter in het restaurant nadat de andere werknemers al naar huis waren. Verdachte kwam achter haar staan en gaf haar weer een knuffel en zat over haar kleding heen aan haar navelpiercing. Hierna deed hij haar shirtje omhoog en zat hij weer aan haar navelpiercing. Omdat verdachte haar armen vast had, kon zij niet weg. Vervolgens knuffelde verdachte haar nogmaals en raakte daarbij haar borsten aan, over haar kleding heen. Aangeefster was op dat moment bang en wilde het liefst zo snel mogelijk naar huis.(24)
Toen aangeefster al met haar jas aan stond, klaar om naar huis te gaan, pakte verdachte haar weer van achteren vast en aangeefster voelde dat hij met zijn handen in haar jas ging en vol haar borsten vastpakte en daarmee begon te schudden. Toen ze zijn handen naar haar onderbuik voelde gaan heeft ze direct zijn handen weggeduwd. Verdachte draaide haar toen om en vroeg of ze nu opeens verlegen werd. Aangeefster zei daarop dat ze moe was en naar huis wilde. Hierna gaf hij haar nogmaals een knuffel, waarbij aangeefster zijn geslachtsdeel tegen haar linkerbeen voelde aangedrukt.(25)
Aangeefster is naar bed gegaan en heeft het voorval de volgende dag aan haar moeder verteld, die een brief aan verdachte heeft geschreven waarin stond dat aangeefster ontslag nam om wat er gebeurd was.(26)
Op 21 maart 2007 is aangeefster naar de politie gegaan en heeft zij melding gemaakt van aanranding. Zij heeft in eerste instantie geen aangifte gedaan omdat zij de houding van de politie op haar melding niet als prettig ervoer.(27)
Aangeefster heeft een kopie van de brief die haar ouders aan verdachte hebben geschreven op 11 maart 2007, aan de politie overgelegd. Hierin delen de ouders van aangeefster mede dat [B] per direct ontslag neemt naar aanleiding van hetgeen zich op zondagochtend heeft voorgedaan. Voorts delen zij mede dat zij het verdachte hoogst kwalijk nemen dat hij hun dochter fysiek heeft benaderd waardoor zij emotioneel beschadigd is.(28)
Daarnaast heeft aangeefster een brief van verdachte aan haar, gedateerd 12 maart 2007, als reactie op de brief van haar ouders, d.d. 11 maart 2007, aan de politie overgelegd. Hierin deelt verdachte mede geschrokken te zijn van het besluit van aangeefster, naar aanleiding van het voorval van zondagmorgen. Hij deelt mede dat het nooit had mogen gebeuren, het te betreuren dat hij aangeefster gekwetst heeft en het nooit zo bedoeld te hebben.(29)
De moeder van aangeefster, [G], heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(30) dat haar dochter haar op 11 maart 2007, in de avond, vroeg op haar kamer te komen en dat aangeefster toen verdrietig en bang was. Aangeefster vertelde haar moeder dat verdachte aan haar had gezeten. Hierna begon ze vreselijk te huilen. Nadat haar moeder haar getroost had, vertelde aangeefster haar dat verdachte haar van achteren had benaderd en dat hij haar blote borsten en buik had betast.(31) Nadat aangeefster dit aan haar moeder had verteld was zij heel erg overstuur. Haar moeder moest vaak bij haar blijven en aangeefster heeft slaappillen gekregen van de huisarts om te kunnen slapen.(32)
Pas toen aangeefster hoorde dat er meer mensen aangifte hadden gedaan, durfde zij ook aangifte tegen verdachte te doen.(33)
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster haaks staat op de verklaring van verdachte dat hij aangeefster slechts een onschuldige tik op haar kont heeft gegeven en een arm om haar heen heeft geslagen. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van aangeefster. Deze wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangeefster, die kort na het gebeurde hetzelfde verhaal van aangeefster te horen heeft gekregen als dat aangeefster vervolgens aan de politie heeft verteld. De aangifte wordt voorts ondersteund door de verklaring van moeder over de emotionele situatie waarin zij haar dochter op 11 maart 2007 aantrof. Ook de brief van de ouders van aangeefster aan verdachte en de reactie van verdachte daarop in zijn brief, ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank, de verklaring van aangeefster. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat aangeefster - zoals door verdachte is betoogd - ontslag zou hebben genomen naar aanleiding van een enkele tik op haar billen. Ook de inhoud en de toonzetting van de brieven van zowel de ouders van aangeefster als verdachte zelf maken de verklaring van verdachte ongeloofwaardig Verder ziet de rechtbank niet hoe, zoals verdachte stelt, het complot dat tegen hem zou zijn gesmeed in verband met de op non-actiefstelling van [D], tot het nemen van ontslag door aangeefster zou hebben geleid. Aangeefster heeft immers reeds op 12 maart 2007 ontslag genomen terwijl de op non-actiefstelling van [D] pas eind 2007 heeft plaatsgevonden. Voorts neemt de rechtbank ook bij dit feit in aanmerking dat de aangeefsters in het hiervoor besproken feit 1 en het hierna te bespreken feit 3, over soortgelijk handelen van verdachte verklaren, alsook [E] (34) en [F]. (35)
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij aangeefster nooit bij haar borsten heeft gepakt. Verdachte heeft erkend dat hij wel eens iemand van achteren een knuffel heeft gegeven, maar stelt zich op het standpunt dat hij daar nimmer de bedoeling mee had om de borsten van die persoon aan te raken.
Aangeefster [C] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard (36) dat zij van 12 november 2006 tot 12 mei 2007 werkzaam is geweest in restaurant '[restaurant]'. Zij heeft verklaard dat verdachte handtastelijk was. Het begon met een schouderklopje en een klopje op haar rug, maar later ging het verder. Aangeefster werd dan achter de bar ineens van achteren om haar middel gepakt en aan de onderkant en zijkant van haar borsten betast. Aangeefster heeft toen haar armen in haar zij gezet zodat verdachte er niet bij kon en heeft tegen verdachte gezegd dat hij dat niet moest doen. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte altijd met zijn handen of met zijn hele lichaam aan haar zat en zijn lijf ook wel eens tegen haar lijf heeft aangedrukt. Aangeefster zei dan tegen verdachte dat hij haar los moest laten.(37)
Voorts heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar ook tijdens werk wel eens een tik op haar kont heeft gegeven. Het was kortstondig en verdachte liet dan de binnenkant van zijn hand over haar bil glijden in het voorbijlopen.(38) Ook heeft verdachte haar een keer omhelsd in de entree van de zaal naast de bar.(39)
Aangeefster vond het moeilijk om iets te zeggen tegen verdachte omdat hij haar baas was.(40)
Getuige [H] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(41) dat hij tot oktober 2006 een relatie heeft gehad met aangeefster. Voorts heeft hij verklaard dat aangeefster wel eens bij hem klaagde over haar werk bij '[restaurant]', ze vertelde dan dat verdachte aan haar zat. Dat was in de periode tussen maart 2007 en de periode dat aangeefster naar [...] ging. De getuige heeft aangeefster er minstens 6 á 7 keer over horen klagen. Aangeefster vertelde dat verdachte haar omhelsde en dan tijdens die omhelzing de onderkant van haar borsten raakte.(42) Ze vertelde dat zij dat wel echt rot vond.(43)
Getuige [I] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(44) dat één van de eerste dingen die aangeefster over haar werk vertelde was dat ze haar werk bij '[restaurant]' leuk vond, maar dat de baas haar aanraakte op plekken waar zij dat liever niet wilde. Aangeefster vertelde dat haar baas haar af en toe beetpakte, die baas heette [verdachte].(45) Aangeefster heeft ongeveer drie keer tegen [I] gezegd dat [verdachte] haar aanraakte en vastpakte op plekken waar zij dat niet wilde. Hij kwam dan achter haar staan en pakte dan iets waardoor hij dan nog net haar borsten aanraakte. Ze had het gevoel dat hij dat echt bewust deed.(46) [I] hoorde van aangeefster dat [verdachte] haar heel overdreven ging omhelzen en dat hij daarbij haar billen beetpakte en/of haar borsten.(47)
Getuige [J] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard(48) dat aangeefster, in het eerste half jaar dat ze bij verdachte werkzaam was, vond dat verdachte te dichtbij kwam en dat ze daar geen goed gevoel bij had.(49) Ook hoorde ze dat aangeefster, toen zij ongeveer een half jaar bij verdachte werkte, door hem was beetgepakt. Hij had toen zijn armen om haar heengeslagen.(50)
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van aangeefster nu deze wordt ondersteund door de verklaringen van [H], [I] en [J], aan wie zij al eerder had verklaard over het handelen van verdachte en welke de verklaring van aangeefster, zoals weergegeven in haar aangifte, ondersteunen. Voorts neemt de rechtbank ook bij dit feit in aanmerking dat de aangeefsters van de hiervoor besproken feiten 1 en 2 over soortgelijk handelen door verdachte verklaren, alsook [E] (51) en [F].(52)
Overwegingen met betrekking tot de verweren:
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer dat de aangiften vanwege het tijdsverloop niet meer betrouwbaar zijn, dat uit de diverse getuigenverklaringen blijkt dat de aangeefsters al eerder met anderen over de handelwijze van verdachte hadden gesproken en dat de verklaringen van deze getuigen op essentiële onderdelen overeenkomen met de aangifte van aangeefsters. Aangeefster [B] had bovendien reeds op 21 maart 2007 bij de politie melding gemaakt van de aanranding door verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefsters zoals deze bij de politie op een later tijdstip zijn afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake zou zijn van een complot dat zich tegen verdachte zou hebben gevormd vanwege de op non-actiefstelling van [D] dan wel om hem een slechte naam te bezorgen. In dat verband acht de rechtbank onder meer van belang dat aangeefster [B] reeds ontslag had genomen op het moment dat [D] op non-actief gesteld werd. De rechtbank laat zich hierbij verder leiden door het feit dat ook [E] en [F] een verklaring hebben afgelegd betreffende verdachte, welke verklaringen omtrent de benaderingswijze door verdachte op veel onderdelen overeenkomsten vertonen met de verklaringen van de aangeefsters, zij het dat zij om hen moverende redenen uiteindelijk geen aangifte hebben gedaan. [E], voormalig werkneemster van [restaurant], heeft in het kader van een informatief gesprek met de politie kort gezegd verklaard(53) dat zij op een avond alleen nog met [verdachte] was en dat hij haar naar huis zou brengen. [verdachte] kwam vervolgens achter haar staan en pakte haar vast. Hij sloeg zijn armen om haar heen en ging gelijk met een hand in haar bloes en betastte haar borst. [F], eveneens voormalig werkneemster van [restaurant] heeft tijdens een informatief gesprek met de politie kort gezegd verteld(54) dat haar werkgever [verdachte] een loshandig type was, dat hij wel eens in haar kont kneep en dat hij, in de tijd dat zij daar werkte, wel 6 à 7 keer aan haar kont had gezeten. Hij stond dan achter haar te werken en pakte dan ineens haar kont beet met zijn hand.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat het handelen van verdachte in de horecawereld gebruikelijk is en dat de aangeefsters niet duidelijk hebben aangegeven dat zij niet gediend waren van de handelwijze van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van de drie aangeefsters, alsmede uit de verklaringen van [E] en [F] blijkt dat verdachte hen doelbewust aanraakte en niet slechts wanneer hij ergens langs moest. Voorts blijkt uit al deze verklaringen dat zij het niet op prijs stelden wanneer verdachte hen aanraakte aan de billen en borsten. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, zelfs indien er in de horecawereld sprake zou zijn van lossere omgangsvormen, het op dergelijke wijze aanraken van werkneemsters door een werkgever ongehoord is en dat deze handelingen van verdachte een ontuchtig karakter hebben.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat verdachte bij alledrie de aangeefsters is doorgegaan met zijn handelingen ondanks de protesten van de aangeefsters. Uit de verklaringen blijkt dat [A] immers wel haar eigen hand heeft teruggetrokken toen verdachte deze op zijn geslachtsdeel legde en dat ze zijn hand heeft weggeslagen toen verdachte haar borst aanraakte. Verder heeft zij verdachte de mogelijke consequenties van zijn gedrag voorgehouden en is zij vervolgens boos op verdachte geworden. Ook [B] heeft de hand van verdachte weggeduwd toen hij aan haar onderbuik zat. [C] heeft haar armen in haar zij gezet zodat verdachte niet aan haar borsten kon komen en heeft tevens tegen verdachte gezegd dat hij haar moest loslaten. Ondanks deze handelingen en bewoordingen, die naar het oordeel van de rechtbank duidelijk als protesten tegen de aanrakingen van verdachte kunnen worden aangemerkt, is verdachte doorgegaan met zijn handtastelijkheden bij de aangeefsters.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 de delictsomschrijving van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht is vervuld.
3.4 De bewezenverklaring
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2006 tot
en met 31 augustus 2006 te [plaats 1], gemeente [1] en te
[plaats 2], door
feitelijkheden [A], geboren op [datum] 1988 heeft gedwongen
tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit het (door verdachte):
- betasten en aanraken van de billen en de
(boven)benen van die [A] en
- vastpakken van de (rechter)hand van die [A] en (vervolgens) die hand over
de kleding tegen zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel leggen en daarbij
zeggen "Moet je eens voelen wat je met me doet", en
- (onder de kleding) betasten en aanraken van de borst van die [A] en
- (onder de kleding) betasten en aanraken van de vagina van die [A] en
- (tong)zoenen van die [A];
en bestaande die andere feitelijkheden hieruit dat verdachte:
- met die [A] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan die
[A] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte bevond en zich vanuit die afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handelingen
te verzetten en
- een deel van de bovenomschreven handelingen 's nachts heeft verricht nadat
alle overige medewerkers van het restaurant waarin verdachte en die [A]
werkzaam waren, waren vertrokken, zodat die [A] en verdachte zich alleen in
het restaurant bevonden, terwijl die [A] wachtte tot verdachte haar met de
auto naar huis zou brengen en
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [A] ondanks haar
protesten daartegen en
- die [A] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en voor haar
onverwachts (van achteren) heeft benaderd en
- de stoel waarop die [A] zat naar zich toe heeft getrokken en
- de portieren van de auto waarin verdachte en die [A] zich (gedurende de
nachtelijke uren) bevonden heeft afgesloten
en aldus een bedreigende situatie voor die [A] heeft doen ontstaan, waarin
zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte kon
onttrekken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2006
tot en met 11 maart 2007 te [plaats 1], gemeente [1], door
feitelijkheden [B], geboren op [datum] 1988, heeft
gedwongen tot het dulden van ontuchtige
handelingen, bestaande uit het (door verdachte):
- (meermalen) betasten en aanraken van de billen en de
borsten van die [B] en
- knuffelen van die [B] en
- (onder de kleding) betasten en aanraken van de buik van die [B] en
- (onder de kleding) vastpakken en aanraken van de borsten van die [B]
en het schudden met die borsten en
- tegen zijn lichaam aandrukken en/of aangedrukt houden van die [B],
waardoor die [B] zijn (stijve) geslachtsdeel tegen haar lichaam voelde;
en bestaande die feitelijkheden hieruit dat verdachte:
- met die [B] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan die
[B] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte bevond en zich vanuit die afhankelijke positie ten opzichte
van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handelingen
te verzetten en
- een deel van de bovenomschreven handelingen 's nachts heeft verricht nadat
alle overige medewerkers van het restaurant waarin verdachte en die [B]
werkzaam waren, waren vertrokken, zodat die [B] en verdachte zich alleen in
het restaurant bevonden, terwijl die [B] wachtte tot verdachte haar met de
auto naar huis zou brengen en
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [B] ondanks haar
protesten daartegen en
- die [B] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en voor haar
onverwachts (van achteren) heeft benaderd en
- die [B] (telkens) (van achteren) met beide armen heeft vastgepakt en
vastgehouden
en aldus een bedreigende situatie voor die [B] heeft doen ontstaan, waarin
zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte kon
onttrekken;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 12 november 2006
tot en met 12 mei 2007 te [plaats 1], gemeente [1], door feitelijkheden [C], geboren op [datum] 1984, heeft
gedwongen tot dulden van ontuchtige
handelingen, bestaande uit het (door verdachte):
- betasten en vastpakken en aanraken van de billen en de
borsten van die [C]
en
- het knuffelen en omhelzen van die [C] en
- het tegen zijn lichaam aandrukken en/of aangedrukt houden van die [C];
en bestaande die feitelijkheden hieruit dat verdachte:
- met die [C] een werkgever/werknemer-relatie had, ten gevolge waarvan
die [C] zich in meer of mindere mate in een afhankelijke positie ten
opzichte van verdachte bevond en zich vanuit die afhankelijke positie ten
opzichte van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven
handeling(en) te verzetten en
- (telkens) is doorgegaan met het aanraken van die [C] ondanks haar
protesten daartegen en
- die [C] (telkens) (tijdens haar werkzaamheden) onverhoeds en voor
haar onverwachts (van achteren) heeft benaderd
en aldus een bedreigende situatie voor die [C] heeft doen ontstaan,
waarin zij zich niet/moeilijk aan bovenomschreven handelingen van verdachte
kon onttrekken;
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het bij feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde gerequireerd tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de strafoplegging heeft hij subsidiair aangevoerd dat de duur van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te hoog is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat een behandeling bij De Waag, indien er reclasseringstoezicht wordt opgelegd, behoorlijk veel tijd in beslag neemt en verdachte een eigen zaak heeft waarin hij 70 uur per week werkt. Ten aanzien van de duur van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het betasten van drie jonge vrouwen. Verdachte heeft deze vrouwen veelal van achter benaderd waarna hij hen vastpakte en betastte aan de borsten, billen of buik en zichzelf tegen hen aandrukte of zijn geslachtsdeel tegen hen aandrukte. Ook heeft hij een aangeefster betast aan haar vagina en een tongzoen gegeven. Deze vrouwen waren bij hem in dienstbetrekking en waren aan het werk op het moment van de handelingen, of werden naar huis gebracht door verdachte. Hierdoor verkeerden zij in een kwetsbare positie ten opzichte van verdachte en durfden zij hem niet goed aan te spreken op zijn gedrag. Verdachte heeft door aldus te handelen, de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Dat de slachtoffers van het handelen van verdachte nog immer de schadelijke gevolgen ondervinden, is wel gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaringen zoals deze ter terechtzitting zijn voorgelezen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de handelingen gedurende langere periode door verdachte zijn gepleegd en dat er meer slachtoffers zijn geweest, welke niet allemaal aangifte hebben gedaan.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ter terechtzitting weinig compassie voor de gevoelens van de slachtoffers heeft getoond.
In beginsel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit soort strafbare feiten geïndiceerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om aan verdachte een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, d.d. 24 september 2008, niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk delict en dat verdachte samen met zijn echtgenoot een goedlopend bedrijf heeft waarin hij ongeveer 70 uur per week werkt, welk bedrijf zeer waarschijnlijk in grote moeilijkheden komt indien verdachte voor een langere periode in detentie zou verblijven.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen.
Naast deze werkstraf acht de rechtbank het echter van groot belang dat er een forse voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dezelfde strafbare feiten te plegen. Verdachte werkt immers nog steeds, en zal naar verwachting ook in de toekomst blijven werken, met (jonge) vrouwen binnen zijn bedrijf. Verdachte moet zich er sterk van bewust zijn dat hij zich in de toekomst van strafbaar handelen als thans bewezenverklaard absoluut heeft te onthouden. De rechtbank legt het voorwaardelijk deel van de straf ook op als waarschuwing aan de verdachte om zich in de toekomst van het plegen van (dergelijke) strafbare feiten te onthouden.
Uit het reclasseringsrapport, d.d. 27 juni 2008, blijkt dat verdachte de schuld voornamelijk bij anderen legt en zich makkelijk door zijn impulsen laat leiden. De reclassering acht de kans op herhaling aanwezig, echter vanwege het feit dat verdachte heeft ontkend, heeft de reclassering geen plan van aanpak opgesteld en stelt zij geen reclasseringtoezicht voor.
Gelet op het feit dat verdachte de feiten ook ter terechtzitting ontkende en hij niet werkelijk open lijkt te staan voor reclasseringstoezicht, acht de rechtbank het niet zinvol om reclasseringstoezicht op te leggen.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van [A], vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.403,12, subsidiair 28 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van [B] tot een bedrag van € 1.140,34, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de reiskosten voor tweederde kunnen worden toegewezen nu één getuigenverhoor het verhoor van de moeder van aangeefster betreft.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.140,34, subsidiair 22 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding bepleit, omdat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft ontkend. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding aan de hoge kant is.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde gederfde inkomsten niet ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de benadeelde partijen een WW-uitkering hadden kunnen aanvragen.
Voor wat betreft de gevorderde reiskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.403,12, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank acht de vordering voor zover deze betrekking heeft op de posten 'gederfde inkomsten' en 'reiskosten' van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,00, als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 1.403,12 toewijzen, met ingang van de datum waarop de vordering is ingediend, te weten 10 april 2008, nu de benadeelde partij niet heeft aangegeven op welke datum de schade is ontstaan. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde wettelijke rente.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.403,12, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 april 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
[B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.154,31.
De rechtbank acht de vordering voor zover deze betrekking heeft op de posten 'medicatie' en 'reiskosten' van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,00, als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 1.154,31 toewijzen, met ingang van de datum waarop de vordering is ingediend, te weten 15 april 2008, nu de benadeelde partij niet heeft aangegeven op welke datum de schade is ontstaan. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde wettelijke rente.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.154,31, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 150 (HONDERDVIJFTIG) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 142 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 71 (EENENZEVENTIG) DAGEN;
in verzekering gesteld op: 11 maart 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 14 maart 2008,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van: 14 maart 2008,
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 1.403,23, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 april 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.403,23, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2008, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B], een bedrag van
€ 1.154,31, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.154,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2008, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. M.E. Honée, voorzitter,
S.L. Donker en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2008.
(1) Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreft dit de pagina's van het doorgenummerde (pagina 1 tot en met 152) proces-verbaal met het nummer [nummer], regiopolitie [...], gedateerd 13 maart 2008, met bijlagen.
(2) Pagina 19 tot en met 25.
(3) Pagina 21, eerste alinea.
(4) Pagina 21, vijfde alinea.
(5) Pagina 21, achtste alinea en pagina 22, eerste alinea.
(6) Pagina 22, derde en vijfde alinea.
(7) Pagina 22, achtste alinea.
(8) Pagina 22, negende alinea en pagina 23, tweede en vierde alinea.
(9) Pagina 21, tweede alinea.
(10) Pagina 69 tot en met 73.
(11) Pagina 69, negende alinea en pagina 70, eerste alinea.
(12) Pagina 70, vijfde en zesde alinea.
(13) Pagina 71, derde en vierde alinea.
(14) Pagina 70, achtste alinea.
(15) Pagina 71, zesde alinea.
(16) Pagina 64 en 65.
(17) Pagina 66 tot en met 68.
(18) Pagina 30 tot en met 39.
(19) Pagina 31, zesde alinea.
(20) Pagina 31, negende en tiende alinea.
(21) Pagina 32, tweede en zevende alinea.
(22) Pagina 32, negende tot en met elfde alinea en pagina 33, eerste alinea.
(23) Pagina 33, vierde alinea.
(24) Pagina 33, elfde alinea, pagina 34, derde t/m zevende alinea en negende alinea.
(25) Pagina 35, derde en achtste t/m tiende alinea.
(26) Pagina 36, achtste en negende alinea.
(27) Pagina 37, achtste alinea, pagina 38, zesde alinea.
(28) Pagina 40.
(29) Pagina 41.
(30) Pagina 42 tot en met 48.
(31) Pagina, 42, zevende en achtste en pagina 43, derde alinea.
(32) Pagina 44, vijfde en zesde alinea.
(33) Pagina 47, tweede alinea.
(34) Zie voetnoot 16.
(35) Zie voetnoot 17.
(36) Pagina 52 tot en met 58.
(37) Pagina 54, eerste en vierde tot en met zevende alinea.
(38) Pagina 55, derde en zesde alinea.
(39) Pagina 56, derde alinea.
(40) Pagina 56, vierde alinea.
(41) Pagina 137 tot en met 140.
(42) Pagina 137 en pagina 138, tweede, derde en vierde alinea.
(43) Pagina 139, tweede alinea.
(44) Pagina 1444 tot en met 147.
(45) Pagina 144, zevende alinea.
(46) Pagina 145, eerste en tweede alinea.
(47) Pagina 145, vierde alinea.
(48) Pagina 148 tot en met 152.
(49) Pagina 149, zevende alinea.
(50) Pagina 150, vijfde alinea.
(51) Zie voetnoot 16.
(52) Zie voetnoot 17.
(53) Zie voetnoot 16
(54) Zie voetnoot 17