ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1219

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/35571
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse vreemdeling tegen zijn vreemdelingenbewaring. Eiser, geboren in 1961, heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Afghanistan bestaat. Hij verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die de gang van zaken rond uitzetting naar Afghanistan met gebruikmaking van een EU-Staat en het Memorandum of Understanding (MoU) aan de orde stelden. De rechtbank overweegt dat de eiser een rustende vertrekplicht heeft, wat inhoudt dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. Dit omvat het ondertekenen van een aanvraag voor een laissez-passer (lp) en het verklaren bereid te zijn om vrijwillig terug te keren naar Afghanistan. De autoriteiten hebben de afgifte van een lp geweigerd omdat eiser heeft aangegeven niet terug te willen keren naar Afghanistan, waardoor hij niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat, indien eiser de vereiste medewerking had verleend, hij een lp zou hebben ontvangen en dat er dus zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank laat in het midden wat betreft de door eiser gestelde kanttekeningen over de uitzetting naar Afghanistan met behulp van een EU-Staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/35571
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1961],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9909.03.4005,
thans verblijvende in het detentiecentrum te Zeist,
raadsvrouwe mr. A.M. Westerhuis,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. E.J.H.J. van Roosmalen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 2 oktober 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 oktober 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Op 20 mei 2008 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 15 september 2008 (Awb 08/32044) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is.
Eiser heeft betoogd dat hij op 10 oktober 2008, onder het voorwendsel dat hij naar de rechtbank zou worden gebracht, meegenomen is naar een presentatie aan de Afghaanse ambassade en niet in de gelegenheid is gesteld hierover telefonisch contact op te nemen met zijn raadsvrouwe.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet te beschikking over concrete gegevens met betrekking tot de gang van zaken rond de presentatie. Indien het echter gegaan is zoals door eiser geschetst, valt dat te betreuren en zijn excuses op zijn plaats, aldus verweerder.
Met verweerder acht de rechtbank het, indien het is gegaan zoals door eiser geschetst, te betreuren dat eiser niet adequater is geïnformeerd over het doel van de reis op 10 oktober 2008. Dit laat echter onverlet dat voor de onderhavige procedure slechts van belang is dat eiser op die dag gepresenteerd is bij de Afghaanse autoriteiten en wat eisers opstelling bij de presentatie is geweest.
Voorts betwist eiser dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is. Eiser stelt dat hij op het moment waarop hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet in Afghanistan was, doch in Rusland. Eiser is thans doende authentieke documenten te verkrijgen om dit te bewijzen. Eiser is voornemens met behulp van deze documenten te trachten zijn ongewenstverklaring van tafel te krijgen en vervolgens te trachten alsnog in het bezit te komen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank is van oordeel dat dit alles niet ter toetsing voorligt in onderhavige procedure. In deze procedure heeft ongewenstverklaring in verband met de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag als een gegeven te gelden.
Eiser heeft ter zitting verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond (Awb 08/28100, LJN BE8711) waarin die rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder een lichter middel dan de bewaring had moeten toepassen, ondanks dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag op de desbetreffende vreemdeling van toepassing is.
Voor zover eiser hiermee heeft willen stellen dat verweerder ook in zijn geval had kunnen volstaan met een lichter middel, wijst de rechtbank erop dat in zijn geval thans enkel het voortduren van de bewaring ter beoordeling ligt.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat geen zicht bestaat op uitzetting naar Afghanistan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo van 17 september 2008 (Awb 08/30858, LJN BF1932) en nevenzittingsplaats Dordrecht van 25 september 2008 (Awb 08/31137, LJN BF3787). In deze uitspraken komt de gang van zaken aan de orde rond uitzetting naar Afghanistan met gebruikmaking van een EU-Staat, in relatie tot het Memorandum of Understanding (MoU) van 18 maart 2003 tussen de Nederlandse autoriteiten, de Afghaanse autoriteiten en de UNHCR.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Afghanistan overweegt de rechtbank het volgende.
Op eiser rust de rechtsplicht Nederland te verlaten. Hij heeft dat niet binnen de gestelde vertrektermijn gedaan. De op hem rustende vertrekplicht brengt onder meer mee dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verleent. De rechtbank is van oordeel dat onder deze actieve en volledige medewerking redelijkerwijs ook begrepen dient te worden het ondertekenen van een aanvraag van een laissez-passer (lp) èn het bij een presentatie verklaren bereid te zijn vrijwillig naar het land van herkomst terug te keren respectievelijk niet verklaren niet terug te willen keren. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2008 (LJN BF0502) en 29 september 2008 (LJN BF5320).
Eiser is op 10 oktober 2008 in persoon gepresenteerd bij de Afghaanse autoriteiten. Daarbij is zijn Afghaanse nationaliteit bevestigd. De autoriteiten hebben de afgifte van een lp geweigerd omdat eiser heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Afghanistan. Derhalve heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende vertrekplicht. Dat eiser vanwege zijn asielmotieven heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Afghanistan, maakt dat niet anders, nu eisers asielaanvraag is afgewezen.
Nu van enigerlei andere belemmering niet gebleken is kan worden aangenomen dat aan eiser, indien hij de van hem te vergen medewerking wel zou hebben verleend, door de Afghaanse autoriteiten een lp zou zijn verstrekt, met gebruikmaking waarvan hij naar Afghanistan had kunnen worden uitgezet. Reeds gelet hierop kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank kan en zal dan ook in het midden laten wat er zij van uitzetting naar Afghanistan met behulp van een EU-Staat en de door eiser gestelde kanttekeningen van de Afghaanse autoriteiten daarbij.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van K.M.C. van Middelkoop als griffier op 22 oktober 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.