ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1090

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304103 / HA RK 08-143
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige na postnatale erkenning en gerechtelijk bewijs van verwekkerschap

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [minderjarige], een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage. Het verzoek betreft de vaststelling dat [verzoeker 2] de biologische vader is van [minderjarige] en dat [minderjarige] met ingang van de dag na een periode van drie maanden na de beschikking de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. De rechtbank heeft op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de relevante juridische context de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) betreft, specifiek artikel 4, dat de voorwaarden voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit regelt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over het moment waarop de erkenner, in dit geval [verzoeker 2], in het bezit moet zijn van de Nederlandse nationaliteit om de erkenning van [minderjarige] te laten leiden tot nationaliteitsgevolgen. De rechtbank overweegt dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap gelijkgesteld kan worden met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dit betekent dat de erkenner op het moment van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in het bezit moet zijn van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker 2] op 4 mei 2006 in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Gezien het feit dat de biologische vader is erkend en het gerechtelijk bewijs van verwekkerschap is geleverd, heeft de rechtbank geoordeeld dat [minderjarige] op de eerste dag na een periode van drie maanden na de uitspraak het Nederlanderschap verkrijgt. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters P. Joele, M. Groeneveld-Stubbe en A.C. Olland.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 304103 / HA RK 08-143
Beschikking van 2 oktober 2008
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige:
[minderjarige]
wonende te [plaats A.],
verzoekers,
advocaat: mr. A.A. Vermeij,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.
Verzoekers worden hierna ook aangeduid met “[verzoeker 1]” en “[verzoeker 2]”, de minderjarige met “[minderjarige]” en de belanghebbende met “de Staat”.
1. Het procesverloop:
1.1 Verzoekers hebben op 5 februari 2008 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken vast te stellen dat:
a) [verzoeker 2] de biologische vader is van [minderjarige];
b) [minderjarige] met ingang van de dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de in deze te wijzen beschikking, de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2 De Staat heeft bij brief van 4 juni 2008 zijn standpunt met betrekking tot het verzoekschrift kenbaar gemaakt.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 4 september 2008. Verzoekers en [minderjarige] zijn verschenen, vergezeld van mr. K.L.W. Brummans, advocaat te Venlo. Namens de Staat is mr. drs. C.J. Cappon verschenen. De officier van justitie heeft bij brief van 14 juli 2008 te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
2. De beoordeling:
2.1 Verzoekers zijn op 5 april 2005 te [plaats A.] met elkaar in het huwelijk getreden. Kort daarna zijn zij op het consulaat van Marokko te [plaats A.] gehuwd naar islamitisch recht. Op 22 juni 2005 is [minderjarige] geboren. Op 24 februari 2005 heeft [verzoeker 2] op grond van artikel 6 eerste lid onder e van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder te noemen: RWN), geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. Deze optieverklaring is uiteindelijk op 4 mei 2006 bevestigd.
2.2 [verzoeker 2] heeft op 23 juni 2005 ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Venlo [minderjarige] erkend. Deze erkenning werd toegestaan omdat de afstamming c.q. familierechtelijke betrekking van [minderjarige] op grond van artikel 1 lid 1 van de Wet conflictenrecht afstamming (WCA) wordt bepaald volgens het gemeenschappelijke nationale recht van beide ouders, in casu het Marokkaanse recht. Ten tijde van het aangaan van het huwelijk van verzoekers, de geboorte van [minderjarige] en de erkenning bezaten verzoekers beiden de Marokkaanse nationaliteit. Naar Marokkaans recht wordt [minderjarige] niet als wettig kind van [verzoeker 2] aangemerkt omdat ze binnen zes maanden na de huwelijksvoltrekking is geboren.
2.3 De rechtbank Roermond heeft bij beschikking van 10 oktober 2007 het verzoek van [verzoeker 1] tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [verzoeker 2] afgewezen aangezien het Marokkaanse recht – dat als het recht van de Staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van verzoekers ten tijde van de indiening van het verzoek op grond van artikel 6 WCA van toepassing is – geen mogelijkheid kent tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
2.4 Verzoekers stellen, onder verwijzing naar HR 26 januari 2007, JV 2007/163, dat het Nederlanderschap van [minderjarige] kan worden vastgesteld op grond van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap. Het standpunt van de Staat komt er - kort samengevat - op neer dat [verzoeker 2] ten tijde van de erkenning (nog) niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, zodat geen vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] kan plaats vinden.
2.5 Tussen partijen is dus in geschil op welk moment de erkenner in het bezit moet zijn van de Nederlandse nationaliteit om aan de erkenning, in combinatie met bewijs van verwekkerschap, nationaliteitsgevolg ten aanzien van de minderjarige te verbinden. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 4 lid 1 RWN wordt [minderjarige] Nederlander indien het vaderschap van [verzoeker 2] gerechtelijk wordt vastgesteld. Bij uitspraak van 26 januari 2007 (NJ 2007,73) heeft de Hoge Raad bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap met het oog op toepassing van artikel 4 RWN gelijkgesteld kan worden met de in dat wetsartikel bedoelde gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Ouders kunnen als gevolg daarvan toegelaten worden te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is. Indien dit komt vast te staan verkrijgt het kind met ingang van de in artikel 4 RWN bedoelde datum het Nederlanderschap.
Nu de Hoge Raad postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap gelijk heeft gesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als bedoeld in artikel 4 lid 1 RWN, is de rechtbank van oordeel dat ook met betrekking tot de peildatum waarop de vader (erkenner) in het bezit moet zijn van de Nederlandse nationaliteit, zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij artikel 4 RWN, waarin als “peilmoment” voor het Nederlanderschap van de vader is gekozen voor het moment van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Voor gerechtelijk bewijs van verwekkerschap is, evenals bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, een rechterlijke uitspraak vereist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval als “peilmoment” moet worden gehanteerd de datum waarop het gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap wordt geleverd. Nu [verzoeker 2] reeds met ingang van 4 mei 2006 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit kan erkenning van [minderjarige], bij gerechtelijke vaststelling van het verwekkerschap van [verzoeker 2], leiden tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit door [minderjarige].
2.6 Verzoekers hebben een DNA analyserapport van Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek te Amsterdam, overgelegd. De conclusie in dat rapport luidt dat [verzoeker 2] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige]. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker 2] hiermede het gerechtelijk bewijs van zijn biologisch vaderschap van [minderjarige] heeft geleverd. Er is dus sprake van een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft dit tot gevolg dat [minderjarige] op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 RWN drie maanden ná deze uitspraak (behoudens eventueel ingesteld beroep in cassatie) het Nederlanderschap verkrijgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- stelt vast dat [verzoeker 2], geboren op 11 mei 1972, de biologische vader is van [minderjarige], geboren op 22 juni 2005 te [plaats A.];
- stelt vast dat [minderjarige], geboren op 22 juni 2005 te [plaats A.], op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van deze uitspraak, het Nederlanderschap verkrijgt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P. Joele, M. Groeneveld-Stubbe en A.C. Olland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier