RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 08 / 34869 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 94, derde lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser], thans verblijvende op de Detentieboot Dordrecht te Dordrecht, eiser,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 26 september 2008.
Kenmerk: [...].
V-nummer: [...].
Eiser, die stelt te zijn geboren op [1984] en de Palestijnse nationaliteit te bezitten, is bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit in bewaring gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 oktober 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde P.A.E. Engelen, advocaat te Kerkrade.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. van Rheenen, in dienst van het Ministerie van Justitie. Tevens is verschenen H. Zannoudi, tolk in de Arabische taal.
Aangezien de rechtbank het onderzoek ter zitting niet volledig achtte, heeft zij met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb het onderzoek heropend. Verweerder heeft de verzochte informatie aan de rechtbank verstrekt en eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens, mede gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 9 oktober 2008 gesloten.
Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de in geding zijnde vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Eiser heeft aangevoerd dat de staandehouding onrechtmatig was. Onduidelijk is of eiser wel met de trein gereisd heeft. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt niet de exacte locatie van de controlepost op perron 4b van het station te Maastricht. Er zijn twee uitgangen mogelijk vanaf spoor 4b en gelet hierop heeft er vermenging met het overige reizigersverkeer kunnen plaatsvinden.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de staandehouding rechtmatig was.
In onderdeel A3/2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 is - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
“Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en bij auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, maar ook in het geval van internationaal vliegverkeer waarbij sprake is van een intra-Schengenvlucht naar het grondgebied van Nederland. Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden.(…). Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden.”
Blijkens het op ambtseed danwel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 26 september 2008 heeft de MTV-controle plaatsgevonden op het perron 4b van het NS-station te Maastricht. De controle wordt uitgevoerd op personen die reizen met de internationale trein met het traject Brussel-Maastricht. Deze trein maakt een grensoverschrijding bij de Belgisch-Nederlandse grens ter hoogte van de gemeente Eijsden. Deze trein rijdt vervolgens na grensoverschrijding direct door naar voornoemd station, zonder daarbij te stoppen op Nederlands grondgebied. Derhalve vindt er geen vermenging plaats met het binnenlands reizigersverkeer. Bij aankomst van de trein staan de betreffende ambtenaren op het voornoemde perron met uitzicht op de deuren van de trein. Als de trein gestopt is en de deuren geopend zijn, lopen de reizigers richting de uitgang van het station, waarbij ze langs de controleplaats moeten lopen. Dit is de enige weg die toegang geeft tot het station. Vanaf het punt dat de reizigers uitstappen tot aan de controleplaats vindt er geen tot bijna geen vermenging plaats met het binnenlands reizigersverkeer. Opgemerkt wordt dat er zich soms al enkele personen op het voornoemde perron bevinden die met voornoemde trein naar België willen reizen. Deze personen worden dan voor de controle bekeken en niet gecontroleerd als zij besluiten niet in de trein te stappen, maar langs de controleplaats naar de uitgang willen lopen.
Uit het aanvullend proces-verbaal van 7 oktober 2008 blijkt vervolgens dat perron 4b vanaf de centrale hal in een pier vorm richting het noorden loopt. Op het punt waar de centrale hal overgaat in de pier was de controlepost ingericht. Middels hekken was een ieder komende uit de trein uit België verplicht zich langs een verbalisant te begeven, alvorens richting de centrale hal te kunnen lopen. Er is geen andere mogelijkheid om vanuit de trein vanuit België naar de centrale hal te lopen. Een ieder komende uit de trein vanuit België werd gecontroleerd. Er heeft geen vermenging met het binnenlands reizigersverkeer plaatsgevonden.
Wat ook zij van de discrepantie op het punt van de vermenging met het binnenlands reizigersverkeer in beide processen-verbaal, in ieder geval staat genoegzaam vast dat, zo er al sprake was van vermenging, het bijna geen vermenging betrof. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van 26 september 2008 dat de personen die met de trein naar België willen reizen door de controle worden bekeken en niet gecontroleerd worden als zij besluiten niet in de trein te stappen, maar langs de controleplaats naar de uitgang willen lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende komen vast te staan dat aan de hiervoor geformuleerde voorwaarden voor het uitoefenen van het hier aan de orde zijnde vreemdelingentoezicht is voldaan. Eiser heeft niet gesteld dat hij geen inreizend grensganger was en niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een meer dan een geringe vermenging.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de staande houding op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Blijkens zijn besluit van 26 september 2008 heeft verweerder eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en
onvoldoende middelen van bestaan heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te bekostigen. Gelet hierop bestaan ten aanzien van hem concrete aanwijzingen voor het vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank stelt vast dat deze gronden niet zijn betwist, zodat zij niet zal treden in de beoordeling ervan.
De rechtbank is van oordeel dat er vooralsnog zicht op uitzetting van eiser bestaat.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van T.M. Horsten-Kuijpers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2008.
w.g. T. Horsten-Kuijpers w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden op:13 oktober 2008