ECLI:NL:RBSGR:2008:BF3288

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/31979
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

Op 25 september 2008 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling. De vreemdeling was op 14 april 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank moest beoordelen of er voldoende zicht op uitzetting naar China bestond, gezien de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 september 2008, waarin werd geconcludeerd dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor een spoedige uitzetting van Chinese vreemdelingen.

Tijdens de zitting op 18 september 2008 heeft de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, informatie verstrekt over de afgifte van een laissez-passer (LP) door de Chinese autoriteiten op 8 september 2008. Dit betrof een vreemdeling voor wie eerder een nieuwe LP-aanvraag was ingediend. De rechtbank overwoog dat de verstrekte informatie, in combinatie met eerdere terugkeermogelijkheden van andere Chinese vreemdelingen, voldoende concrete aanknopingspunten bood voor de verwachting dat op korte termijn tot uitzetting kon worden overgegaan, mits de vreemdeling de vereiste medewerking verleende.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen reden was om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbrak. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verplichting van vreemdelingen om actief mee te werken aan hun uitzetting en de noodzaak voor hen om de benodigde documenten te verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/31979 VRONTN S4
Uitspraak van 25 september 2008 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[..],
geboren [..],
van [..],
IND-dossiernummer: [..],
V-nummer: [..],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Zeist,
eiser,
gemachtigde: mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Jonkman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2008 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 augustus 2008 heeft de rechtbank laatstelijk geoordeeld dat de voortduring en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 4 september 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 18 september 2008. Eiser is niet ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Hollander, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Namens eiser is aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting heeft gewerkt en dat er onvoldoende concreet en/of reëel perspectief op uitzetting bestaat.
Uit de voortgangsrapportage blijkt niet, dan wel onvoldoende, dat er zodanige feiten en/of omstandigheden zijn welke rechtvaardigen dat de bewaring langer duurt dan de vijf maanden die eiser nu reeds in bewaring heeft doorgebracht. Voorts verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) d.d. 5 september 2008 met zaaknummer 200805982/1, LJN:BE9987.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft op 28 april 2008 een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer ingediend bij de autoriteiten van de Volksrepubliek China, die deze in behandeling hebben genomen, maar daar nog niet op hebben beslist. In verband hiermee rappelleert verweerder regelmatig.
Daarnaast heeft verweerder op 20 augustus 2008 een vertrekgesprek met eiser gehouden, waarbij is gebleken dat eiser niet terug wil naar China en hij geen enkele actie heeft ondernomen om zijn vertrek uit Nederland te bespoedigen. Daarmee handelt verweerder voldoende voortvarend.
Het is een rechtsplicht van de vreemdeling om Nederland te verlaten en aan dat vertrek actief en volledig mee te werken, waaronder niet alleen moet worden begrepen dat hij zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om (reis)documenten te verkrijgen, maar ook alle mogelijke informatie verschaft die kan leiden tot het vaststellen van zijn identiteit en herkomst. Ook kan eiser zijn kansen op uitzetting vergroten door via bemiddeling van de Internationale Organisatie voor Migratie aan een laissez-passer te komen.
Met betrekking tot de vraag of reëel zicht op uitzetting bestaat in verband met de houding van de Chinese autoriteiten bij de terugname van eigen onderdanen overweegt de rechtbank als volgt.
In de bovengenoemde uitspraak van 5 september 2008 heeft de Afdeling overwogen dat, ondanks de inspanningen van verweerder op diplomatiek niveau om de afgifte van vervangende reisdocumenten door de Chinese autoriteiten te verbeteren, niet is gebleken van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, ook niet als de vreemdeling de vereiste medewerking verleent. Derhalve ontbrak het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn.
De vraag ligt thans voor of de informatie die verweerder ten tijde van de zitting van de rechtbank op 18 september 2008 heeft verschaft, wel concrete aanknopingspunten bevat die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting naar China van Chinese vreemdelingen die de vereiste medewerking verlenen.
Verweerder heeft aangegeven dat op 8 september 2008 door de Chinese autoriteiten een LP is afgegeven. Het betrof een vreemdeling voor wie, nadat hij eerder onder andere personalia was gepresenteerd, op 25 juli 2008 door verweerder een nieuwe LP aanvraag bij de Chinese autoriteiten werd ingediend. Ter onderbouwing van zijn aanvraag is door deze vreemdeling zijn naam, geboorteplaats en identiteitsnummer vermeld. Op basis hiervan is op 8 september 2008 door de Chinese autoriteiten een vervangend reisdocument verstrekt. Voorts zijn in 2007 en 2008 meerdere Chinese vreemdelingen die zich in bewaring bevonden via bemiddeling van het IOM teruggekeerd, waarvan ook één op een door het IOM verkregen laissez passer.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op grond van deze informatie sprake van concrete aanknopingspunten als hierboven bedoeld. In de gestelde omstandigheid dat de Chinese autoriteiten geen vervangende documenten afgeven kan dan ook geen reden gelegen zijn om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gewezen door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier.
, griffier.
, rechter.
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2008.
Verzonden: