ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1605
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing ongewenstverklaring en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft verzoeker, die in 1979 Nederland is binnengekomen en sinds 1981 rechtmatig verblijft, verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Deze ongewenstverklaring was eerder opgelegd bij besluit van 16 januari 2001, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Verzoeker heeft op 24 september 2007 een verzoek ingediend tot opheffing van deze ongewenstverklaring, maar dit verzoek werd door verweerder op 11 maart 2008 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring geschorst zouden worden totdat er een beslissing op het bezwaar zou zijn genomen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 20 augustus 2008 behandeld. Tijdens de zitting is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring, waaronder de verplichting om Nederland te verlaten, niet geschorst kunnen worden, omdat het besluit tot ongewenstverklaring niet in deze procedure aan de orde is. Dit leidt tot de conclusie dat er geen materiële connexiteit is tussen de gevraagde voorlopige voorziening en het in de hoofdzaak bestreden besluit.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen grond gevonden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos en op 22 augustus 2008 openbaar uitgesproken, met mr. S. Rabbering als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.