ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9418

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7280
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door verzoeker, een Turkse nationaliteit houder. Verzoeker had op 13 augustus 2007 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), niet in behandeling genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen omdat verzoeker niet de benodigde gegevens had overgelegd en de verschuldigde leges niet had betaald. Verzoeker had de gelegenheid gekregen om zijn aanvraag te completeren, maar had hier niet op gereageerd. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een aanvraag in persoon in te dienen. Ondanks dit oordeel was de voorzieningenrechter van mening dat de IND op goede gronden had besloten de aanvraag niet te behandelen, gezien het feit dat verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor de indiening van de aanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L.E. Huberts.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 08/7280
Datum uitspraak: 31 juli 2008
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[verzoeker],
geboren op [datum] 1963,
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. J.P.H. Thissen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Op 13 augustus 2007 heeft verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ aangevraagd.
Bij besluit van 1 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen.
Daartegen heeft verzoeker op 28 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 28 februari 2008 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 juli 2008 heeft de gemachtigde van verzoeker een nader stuk ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juli 2008. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. J.E.B. Güth. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Verheijen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1 Uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker op 13 augustus 2007 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
4.2 Op 11 januari 2008 heeft verweerder aan verzoekers gemachtigde een brief verzonden. Daarin staat onder meer:
“Deze brief is een bevestiging van de afspraak voor de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier zonder mvv bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor de volgende betrokkenen:
V-nummer Naam Geb.datum
23/02/1963 [naam] [datum]1985
Alle betrokkenen worden verwacht op:
Vrijdag 1 februari 2008 om 11.30 uur op kantoor Pharos. (…)
Voor de afhandeling van de afspraak dient het volgende te worden meegenomen:
- Deze brief;
- Een geldig paspoort;
- Eén pasfoto per aanvrager (…).
Door middel van deze uitnodiging wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de onvolledige aanvraag aan te vullen. Indien de aanvrager geen gevolg geeft aan deze uitnodiging zal op grond van de thans ter beschikking staande gegevens een beslissing worden genomen op de aanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb.”
4.3 Bij brief van 14 januari 2008 heeft de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat verzoeker graag op deze afspraak komt, mits hij de garantie krijgt dat hij niet wordt gedetineerd. Voorts heeft de gemachtigde verweerder verzocht of het zin heeft de aanvraag schriftelijk aan te vullen.
4.4 Bij brief van 17 januari 2008 heeft verweerder aan verzoekers gemachtigde het volgende medegedeeld.
“Zoals u bekend is wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier pas in behandeling genomen en inhoudelijk beoordeeld nádat de vreemdeling zich in persoon aan het loket van de IND heeft geïdentificeerd en de leges zijn betaald. Nadat de beslissing op de aanvraag is genomen wordt vervolgens bepaald welke vervolgstappen ten aanzien van de vreemdeling genomen gaan worden. Aan uw verzoek om te garanderen dat uw cliënt niet in bewaring zal worden genomen kan dan ook niet worden voldaan.”
4.5 Verzoeker is vervolgens op 1 februari 2008 niet op het kantoor van verweerder verschenen.
5. Bij besluit van 1 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling genomen. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat verzoeker zonder opgaaf van redenen niet is verschenen op 1 februari 2008 om 11.30 uur en dat verzoeker niet de voor de indiening van de aanvraag verschuldigde leges heeft voldaan, terwijl hij wel in de gelegenheid is gesteld dit gebrek te herstellen.
Daarnaast is verweerder van mening dat verzoeker, ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en paragraaf B1/9.9.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) heeft nagelaten een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen. Ook deze omstandigheid was aanleiding om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
6. Ter zitting van 10 juli 2008 heeft verweerder - naar aanleiding van de uitspraak van 10 juni 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; LJN: BD3801) - het standpunt, dat het feit dat verzoeker de aanvraag niet in persoon heeft ingediend heeft geleid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag, niet langer gehandhaafd.
7. Verzoeker heeft betoogd dat het besluit in strijd is met artikel 4:1 van de Awb. Hij stelt dat op grond van die bepaling een aanvraag in de regel schriftelijk moet worden ingediend, tenzij dit bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Deze uitzondering geeft de materiële wetgever slechts toestemming om een mondelinge mogelijkheid te creëren om een aanvraag in te dienen naast de schriftelijke mogelijkheid.
Daarnaast is verzoeker van mening dat het besluit in strijd met artikel 4:84 van de Awb tot stand is gekomen. Verzoeker acht daarbij van belang dat verweerder heeft nagelaten hem een tweede verzoek, met een redelijke termijn, om de leges te voldoen heeft doen toekomen. Pas na verloop van de tweede termijn zou verweerder bevoegd zijn om zijn aanvraag buiten behandeling te stellen, aldus verzoeker.
Voorts is verzoeker van mening dat het bestreden besluit is gebaseerd op een verkeerde weergave van de feiten, nu hij wel heeft gereageerd op de brief van verweerder van 11 januari 2008. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 24 van de Vw 2000 bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent onder meer de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.
Artikel 3.102 van het Vb 2000 luidt, voorzover hier van belang:
1. De vreemdeling legt bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voorzover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.
2. Bij de niet in persoon ingediende aanvraag legt de vreemdeling afschriften over van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en overlegt hij op verzoek van Onze Minister de originelen.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker op 1 februari 2008 niet in persoon is verschenen, dat hij zijn aanvraag niet heeft aangevuld met de voor de beoordeling van die aanvraag benodigde documenten, en dat hij evenmin de leges heeft voldaan.
11. Onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van 10 juni 2008 van de Afdeling, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet kan worden gevolgd in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende standpunt, dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier in persoon dient te geschieden. De Afdeling heeft in deze uitspraak immers in rechtsoverweging 2.1.5. overwogen dat in de vreemdelingenwetgeving geen wettelijke voorschriften zijn opgenomen waarin een vereiste is gesteld dat het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in persoon dient te geschieden.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder echter op goede gronden kunnen besluiten de aanvraag van verzoeker niet te behandelen. Verzoeker heeft bij het indienen van zijn aanvraag onvoldoende gegevens overgelegd om op die aanvraag te beslissen, en hij heeft die aanvraag, nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld bij brief van 11 januari 2008, niet gecompleteerd. Verzoeker heeft immers niet de verschuldigde leges betaald, noch heeft hij een geldig document voor grensoverschrijding overgelegd.
De omstandigheid dat de gemachtigde van verzoeker bij brief van 14 januari 2008 verweerder heeft verzocht of het zinvol is om de aanvraag schriftelijk te completeren, kan hieraan niet afdoen, omdat het - gelet op artikel 4:2 van de Awb - aan verzoeker is om de nodige gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. Omdat het verzuim al is ontstaan bij het indienen van de aanvraag op 13 augustus 2007, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder verzoeker nogmaals in de gelegenheid had moeten stellen om het verzuim te herstellen.
Het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van verzoeker, namelijk dat de leges enkel in persoon aan het M-50-loket kan worden voldaan, kan hieraan - wat hier verder ook van zij - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin afdoen, reeds omdat verzoeker geen document voor grensoverschrijding heeft verschaft. Hier voegt de voorzieningenrechter nog aan toe dat daarbij ook niet is gebleken van pogingen van de zijde van verzoeker - zo is ter zitting door de gemachtigde desgevraagd medegedeeld - om op enigerlei wijze de leges te voldoen.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2008 in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts als griffier.
de griffier
de voorzieningenrechter