RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/24669
Uitspraak in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [1966],
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0601.13.0336,
verzoeker,
gemachtigde mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Horn,
ambtenaar ten departemente,
verweerder.
Op 3 juli 2008 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 9 juli 2008 is daartegen beroep ingesteld.
Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 9 juli 2008 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist.
Het verzoek is ter zitting van 1 augustus 2008 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. S. Coenen, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing in beroep moet worden verboden.
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.2 Blijkens de gronden van beroep en het gestelde ter zitting is enkel de bekering van verzoeker tot het christendom nog in geschil.
2.3 Ter ondersteuning van de onderhavige aanvraag heeft verzoeker een origineel doopcertificaat overgelegd van de Perzische Kerk Kores, waaruit blijkt dat hij op 13 april 2008 te Apeldoorn is gedoopt. Verzoeker stelt hieromtrent dat hij ongeveer drie maanden na aankomst in Nederland in aanraking kwam met het christelijk geloof en sinds twee jaar het christelijk geloof heeft. Het is volgens hem onmogelijk in Iran het christelijk geloof te praktiseren.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, nu niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de omstandigheid dat verzoeker is bekeerd tot het christendom, kan afdoen aan het besluit in de eerste asielprocedure van verzoeker en de overwegingen waarop dat berust, hiermee een nieuw gebleken feit en omstandigheid in de zin van rechtsoverweging 2.1 heeft aangevoerd, zodat het bestreden besluit door de voorzieningenrechter kan worden getoetst.
2.5 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.6 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de bekering van verzoeker tot het christendom geloofwaardig wordt geacht. Er wordt echter volgens verweerder niet voldaan aan het continuïteitsvereiste, aangezien verzoeker heeft verklaard dat hij drie maanden na aankomst in Nederland in aanraking is gekomen met het christendom. Voorts is niet gebleken dat verzoeker, gelet op zijn ongeloofwaardige relaas, al problemen heeft ondervonden in het land van herkomst om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat verzoeker automatisch in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat, indien hij als bekeerde christen naar Iran terug zou keren. Niet is aannemelijk gemaakt dat verzoeker zijn geloof niet of enkel in stilte zou kunnen belijden.
Uit het algemeen ambtsbericht betreffende Iran van juni 2007, ten dele geactualiseerd per 12 februari 2008, blijkt dat er geen gevallen bekend zijn van vervolging van christenen, geboren of bekeerd, die worden of werden vervolgd vanwege het enkele feit christen te zijn.
Weliswaar kan volgens het meest recente ambtsbericht sprake zijn van verhoogde aandacht voor christenen die bekeren, maar verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat juist hij in Iran in de verhoogde aandacht zal komen te staan. Verweerder stelt voorts dat de inhoud van de aangenomen motie van de Christen Unie niets anders is dan een bevestiging van het huidige beleid, zodat de motie niet leidt tot een beleidswijziging. Verzoeker heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn bekering daadwerkelijk te vrezen heeft voor de autoriteiten in Iran, zodat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Verzoeker komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Blijkens hetgeen is overwogen inzake vluchtelingenschap kan niet worden aangenomen dat verzoeker bij terugkeer in Irak om enigerlei reden de bijzondere aandacht van de autoriteiten heeft te verwachten.
2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor de beoordeling een aantal principiële vragen van belang zijn, zoals:
- de vraag of personen van Iraanse nationaliteit die in Nederland zijn bekeerd tot het christendom onder dezelfde voorwaarden als personen van Iraanse nationaliteit die in Iran zijn bekeerd tot het christendom in aanmerking komen dan wel dienen te komen voor een verblijfsvergunning asiel, mede in het licht van de motie van de Christen Unie van 3 juli 2008 en, zo ja, wat dan in dit verband moet worden verstaan onder “dezelfde voorwaarden” en;
- de vraag of onder het recht godsdienst uit te oefenen ook moet worden verstaan de mogelijkheid andere personen actief te bekeren.
2.8 De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor het beantwoorden van deze principiële vragen. Het ligt in de rede dat te zijner tijd in de bodemprocedure een meervoudige kamer zich over deze vragen zal buigen. In het licht hiervan kan niet op voorhand worden gezegd dat verzoekers beroep geen gerede kans van slagen heeft. Gelet op de belangen van verzoeker om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten, afgewogen tegen de belangen van verweerder, en hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.9 Er bestaat geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.10 Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande thans geen bespreking.
2.11 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat in beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, als griffier, op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.