Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Inzake : [eiser], eiser, V-nummer [V-nummer], thans verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde, mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde W. Fairweather, ambtenaar ten departemente.
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
2. Op 5 maart 2008 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 28 december 2007 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Verweerder heeft de rechtbank en de gemachtigde van de vreemdeling schriftelijke inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 14 januari 2007, bevestigd door de uitspraak van de Afdeling Bestruusrechtspraak Raad van State van 4 maart 2008. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat nu de Sierra Leoonse autoriteiten op 15 februari 2008 geweigerd hebben ten behoeve van hem een laissez-passer te verstrekken. Verder heeft de vreemdeling het onderzoek niet gefrustreerd, maar heeft volledig meegewerkt. De consul van Sierra Leone heeft tijdens de presentatie ook bevestigd dat de vreemdeling de Sierra Leoonse nationaliteit heeft.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel zicht op uitzetting bestaat. Anders dan door de vreemdeling is gesteld is de laissez-passer niet geweigerd. Door de autoriteiten van Sierra Leone is de nationaliteit van de vreemdeling vastgesteld en ter bevestiging daarvan een statement afgegeven. De autoriteiten van Sierra Leone zullen een laissez-passer ten behoeve van de vreemdeling afgeven indien de vreemdeling vrijwillig wil terugkeren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Uit de voortgangsrapportage van 6 maart 2008 blijkt het volgende. De vreemdeling is op 15 februari 2008 in persoon gepresenteerd bij de Sierraleoonse autoriteiten. Niet in geschil is dat de vreemdeling de Sierra Leoonse nationaliteit bezit. Vaststaat verder dat de autoriteiten van Sierra Leone alleen een laissez-passer zullen afgeven indien de vreemdeling meewerkt aan zijn terugkeer. Voorts staat vast dat de vreemdeling niet terug wil naar Sierra Leone.
4.2. Ingevolge artikel 59 van de Vw 2000 kan de maatregel van bewaring uitsluitend met het oog op uitzetting worden opgelegd en gehandhaafd. Indien de maatregel niet meer kan dienen tot verwijdering uit Nederland met de sterke arm, dient die te worden opgeheven. Uitzetting impliceert aldus een niet-vrijwillige terugkeer. Dit betekent evenwel niet dat van de vreemdeling die in bewaring zit niet mag worden verwacht dat hij zijn medewerking verleent bij het onderzoek naar de mogelijkheden van uitzetting. Ingevolge vaste jurisprudentie van de ABRS brengt het feit dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten immers met zich dat de vreemdeling volledige medewerking verleent bij de pogingen van verweerder om terugkeer van de vreemdeling te bewerkstelligen. Indien de vreemdeling ervoor kiest geen medewerking te verlenen dan mogen de gevolgen daarvan – waaronder voortzetting van de bewaring – in beginsel voor rekening van de vreemdeling worden gelaten.
4.3. Vaststaat evenwel dat verweerder de vreemdeling niet kan uitzetten nu enkel de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer naar Sierra Leone bestaat. Het niet meewerken van de vreemdeling ziet in dit geval op het niet vrijwillig willen terugkeren naar zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank mag bewaring worden toegepast om niet-vrijwillige terugkeer mogelijk te maken, maar niet om vrijwillige terugkeer af te dwingen.
4.4. Nu de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling vaststaan en verder niet betwist is dat voor de vreemdeling alleen de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer naar Sierra Leone bestaat, dient de bewaring, gelijk de ABRS in haar uitspraak van 14 januari 2005 (JV 2005/121), in verband met het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn te worden opgeheven. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring wordt met ingang van heden bevolen.
5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 4 maart 2008, zijnde de datum dat de vreemdeling ondubbelzinnig aan verweerder heeft laten weten niet vrijwillig te willen terugkeren naar Sierra Leone, onrechtmatig was. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 22 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van € 70,-- =
€ 1.540,--.
6. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De Rechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming met ingang van heden;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1.540,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. G.M.G. Hink en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.