ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/9186 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inburgeringsplicht en vrijstelling op basis van evident ingeburgerd zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amerikaanse eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de inburgeringsplicht. De eiseres, die sinds september 1991 in Nederland verblijft, was van mening dat zij vrijgesteld diende te worden van de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering (Wi). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres gelet op artikel 3, eerste lid, van de Wi inburgeringsplichtig is, maar dat zij op basis van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi mogelijk vrijgesteld kan worden als zij kan aantonen dat zij evident is ingeburgerd. De eiseres heeft echter niet de vereiste korte vrijstellingstoets afgelegd, waardoor de rechtbank oordeelde dat de verweerder niet anders kon dan haar de plicht opleggen om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de inburgeringswetgeving en de criteria voor vrijstelling van de inburgeringsplicht.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/9186 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder aan eiseres de plicht opgelegd om voor 28 augustus 2012 het inburgeringsexamen te behalen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 september 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is gehoord omtrent haar bezwaar door de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften op 16 oktober 2007.
Bij besluit van 29 oktober 2007, verzonden op 30 oktober 2007, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 december 2007, ingekomen bij de rechtbank op 7 december 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 14 februari 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 juni 2008 ter zitting behandeld.
Eiseres is met bericht niet verschenen, zij heeft zich laten vertegenwoordigen door R.P. Koster.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis.
II. Motivering
1. Eiseres heeft de Amerikaanse nationaliteit en verblijft sinds september 1991 in Nederland. Op 28 augustus 2007 heeft eiseres op verzoek van verweerder deelgenomen aan een inburgeringsonderzoek.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres gelet op artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering (hierna: de Wi) inburgeringsplichtig is. Volgens verweerder zijn de in artikel 5, eerste lid, van de Wi genoemde uitzonderingen in het geval van eiseres niet van toepassing, zodat zij het inburgeringsexamen dient te behalen.
3. Eiseres is van mening dat zij van inburgering vrijgesteld dient te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij hoogopgeleid is, ruim vijftien jaar in Nederland verblijft, in Nederland werkzaam is geweest en vier jaar lang Nederlandse les heeft gevolgd tot op het hoogste niveau dat door de gemeente Den Haag als volwasseneneducatie werd aangeboden. Eiseres stelt volledig geïntegreerd te zijn in de Nederlandse maatschappij. Bovendien is eiseres als Amerikaans staatsburger vertrouwd met westerse culturen. Eiseres verzoekt om erkenning van het feit dat zij goed ingeburgerd is, erkenning voor de gedane inspanningen om deze inburgering te bereiken en ontheffing van de plichten die de Wi aan haar stelt.
4.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wi is inburgeringsplichtig de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of
b. geestelijke bedienaar is.
4.2 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wi is in afwijking van de artikelen 3 en 4, niet inburgeringsplichtig degene die:
a. jonger dan 16 jaar is dan wel 65 jaar of ouder is;
b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;
d. leerplichtig of kwalificatieplichtig is;
e. aansluitend op de leerplicht of kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document;
f. heeft aangetoond te beschikken over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en evidente kennis van de Nederlandse samenleving.
4.3 Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Wi kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:
a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;
b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en
c. de toepassing van het eerste lid, onderdeel f.
4.4 Ingevolge artikel 2.7, eerste en tweede lid, van het Besluit inburgering (hierna: het Besluit) worden als voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal onderscheidenlijk evidente kennis van de Nederlandse samenleving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de wet, aangemerkt:
a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
b. kennis van de Nederlandse samenleving op het krachtens artikel 2.10, eerste lid, vastgestelde niveau.
2. Door de IB-Groep wordt op aanvraag een document verstrekt aan degene die een toets heeft afgelegd, waaruit blijkt dat hij beschikt over de in het eerste lid bedoelde vaardigheden en kennis.
5.1 Niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wi. In geschil is uitsluitend of eiseres op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi van deze inburgeringsplicht kan worden vrijgesteld.
5.2 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wi blijkt dat bij de omschrijving van de doelgroep inburgeringsplichtigen zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de inburgeringsbehoefte van de betreffende personen. Getracht is die doelgroep met formele, aan het door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken over het wetsvoorstel uitgebrachte advies ontleende en algemeen geformuleerde criteria zo nauw mogelijk bij de daadwerkelijke inburgeringsbehoefte te laten aansluiten. Op die manier is getracht te voorkomen dat velen onnodig worden lastiggevallen in het kader van de Wi. Desondanks kunnen zich, met name onder degenen die al geruime tijd in Nederland verblijven, personen bevinden die weliswaar niet acht jaar tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en evenmin beschikken over de vereiste diploma’s, maar die desalniettemin door feitelijke deelname aan onze samenleving toch evident zijn ingeburgerd (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 7).
5.3 Voor deze inburgeringsplichtigen is in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi, gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit de mogelijkheid opgenomen om aan de hand van een door hen af te leggen korte vrijstellingstoets te laten vaststellen dat zij al evident zodanig zijn ingeburgerd dat de inburgerings- en examenplicht in hun geval zinloos is. De korte vrijstellingstoets is dus bedoeld om diegenen die evident voldoende zijn ingeburgerd en zich dus geen inspanningen behoeven te getroosten om zich de nog ontbrekende kennis en vaardigheden eigen te maken, op snelle en eenvoudige wijze vrij te kunnen stellen van de inburgeringsplicht. De korte vrijstellingstoets wordt uitsluitend door de Informatie Beheer Groep afgenomen. Verweerder kan geen besluit nemen omtrent de vrijstelling. Indien de korte vrijstellingstoets met goed gevolg wordt afgelegd, leidt dit van rechtswege tot vrijstelling van de inburgeringsplicht.
6. Gezien het vorenstaande heeft eiseres uitsluitend door het afleggen van de korte vrijstellingstoets de mogelijkheid om op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi, van de inburgeringsplicht te worden vrijgesteld. Nu eiseres deze toets niet heeft afgelegd, kon verweerder niet anders dan haar de plicht opleggen om het inburgeringsexamen te behalen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. Bastein, mr. C.C. de Rijke-Maas en
mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2008, in tegenwoordigheid van drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.