ECLI:NL:RBSGR:2008:BD8802
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsing van ongewenstverklaring en opvang voor asielzoeker
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoekster, een Somalische asielzoeker, was ongewenst verklaard door de Staatssecretaris van Justitie. Ze had eerder een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat ze vreesde voor uitzetting naar Somalië of Griekenland, waar ze mogelijk in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) behandeld zou worden. De rechtbank oordeelde dat verzoekster procesbelang had bij haar verzoek, omdat de schorsing van de ongewenstverklaring mogelijk zou leiden tot opvang door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De rechtbank stelde vast dat de verweerder, de Staatssecretaris, niet had aangetoond dat verzoekster geen belang had bij de beoordeling van het verzoek. De rechter wees het verzoek toe, met uitzondering van het rechtmatig verblijf, en schorste alle rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging in het kader van de Vreemdelingenwet en de rechten van asielzoekers.