ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6915

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754011-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met essentiële rol in de uitvoering en voorbereiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte D, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van moord. Het slachtoffer werd op 6 januari 2007 in zijn eigen huis, terwijl hij sliep, van het leven beroofd. De verdachte was nauw betrokken bij de voorbereidingen en de uitvoering van het plan om het slachtoffer te doden. Ze trad op als tolk tussen haar medeverdachten en was aanwezig bij de aankoop van de moordwapens. Op de dag van de moord kocht ze ook kleding die haar mededader zou dragen tijdens de daad. Ondanks dat haar rol als ondersteunend werd gezien, was deze van essentieel belang voor het slagen van het plan.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die een week voor de moord met het slachtoffer samenwoonde, in de wetenschap dat hij om het leven zou worden gebracht, niet ingreep. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaren op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, waaronder de minderjarige kinderen van het slachtoffer. De rechtbank erkende ook dat de verdachte in het verleden slachtoffer was van huiselijk geweld, maar dit rechtvaardigde haar daden niet. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd toegewezen, en de rechtbank verklaarde de verdachte aansprakelijk voor de kosten van de uitvaart van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/754011-07
Datum uitspraak: 10 juli 2008
VONNIS (1)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte D],
geboren te [plaats] ([land]) op [datum] 1986,
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, P.I.V. HvB Nieuwersluis.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 en 26 juni 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Schuijer en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. van der Kist, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 januari 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met één of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s),
althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), op/tegen de
hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en/of een klievende verwonding in de hals/keel
van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[B] en/[A] en/of [C] op of omstreeks 06 januari
2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [B] en/of [A] en/of
[C] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer
mes(sen) en/of hakbijltje(s), althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en), tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en/of een klievende
verwonding in de hals/keel van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 1 december 2006 tot en met 6 januari 2007 te [plaats 1], gemeente
[gemeente] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
behulpzaam is geweest door
- tijdens één of meer bijeenkomst(en) van die [B] en/of [A] en/of
[C], waarbij het doden van die [slachtoffer] beraamd werd, als vertaler op te
treden tussen die [B] en/of [A] en/of [C] en/of
- die [B] (meermalen) te vragen of hij voor haar en/of haar moeder die
[slachtoffer] wilde doden en/of
- met die [B] en/of [A] en/of [C] naar een Toko/winkel te
gaan, teneinde een of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s) aan te schaffen,
wetende van het voornemen om die [slachtoffer] (daarmee) te doden en/of
- met die [B] een of meer (aangeschafte) mes(sen) en/of hakbijltje(s)
naar de woning(en) [adres 2] te [plaats 2] te brengen en/of aldaar te
verbergen en/of (vervolgens) mee te nemen naar de woning [adres 1] te
[plaats 1], wetende van het voornemen om die [slachtoffer] (daarmee) te doden en/of
- met die [B], althans alleen, kleding aan te schaffen die door die
[B] bij het doden van die [slachtoffer] gedragen moest worden en/of
- die [A] (telefonisch) op de hoogte te brengen van het feit dat die [slachtoffer]
naar bed gegaan was en/of die [A] te vragen waar zij bleef, wetende van
het voornemen om die [slachtoffer] te doden en/of
- die [A] de toegang te verschaffen tot de woning ([adres 1]),
waarin die [slachtoffer] zich bevond, en/of die [A] zich in haar/een slaapkamer
laten schuilen in afwachting van het in slaap vallen van die [slachtoffer] en/of
- na te laten die [slachtoffer] en/of de politie en/of een of meer ander(en) op de
hoogte te brengen en/of te waarschuwen voor het voornemen om die [slachtoffer] te
doden en/of
- niet te beletten dat die [slachtoffer] gedood werd;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
(art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3. De dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs (2)
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd - zoals vermeld in haar op schrift gestelde requisitoir dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe -zoals vervat in de pleitnota- in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Op hetgeen daartoe naar voren is gebracht zal hierna nader worden ingegaan.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en op grond van het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
Medeverdachte [A] (hierna ook te noemen: [A]) is in 2004 met het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer] (hierna ook te noemen [slachtoffer]), in het huwelijk getreden. Beiden hadden op dat moment al kinderen uit een eerder huwelijk. Aan de zijde van [A] waren dat verdachte D (hierna ook te noemen: [D]), haar jongste dochter [E] en haar zoon [F]. Aan de zijde van [slachtoffer] waren dat zijn dochtertje [G] en zijn zoontje [H]. In mei 2006 hebben [A] en [slachtoffer] gezamenlijk een kind gekregen, [I]. Eind 2005 hebben [A] en [slachtoffer] met hun kinderen de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] betrokken. In november 2006 is de Poolse vriend van verdachte - de medeverdachte [B] (hierna ook te noemen: [B]) - bij het gezin ingetrokken.
Het huwelijk van [A] en [slachtoffer] was reeds geruime tijd slecht. Er was regelmatig sprake van ruzies. Enkele weken voor de kerst van 2006 heeft [A] besloten van [slachtoffer] te scheiden. Zij heeft toen met hun zoontje [I] de echtelijke woning verlaten en is in [plaats 3] gaan wonen. [D], [B] en [F] zijn bij [slachtoffer] in [plaats 1] blijven wonen. De jongste dochter van [A], [E], is rond die tijd in een studentenwoning in [plaats 2] gaan wonen.
Op 31 december 2006 is verdachte naar [plaats 1] gekomen om daar met haar kinderen oud en nieuw te vieren. Kort na haar aankomst is een ruzie met [slachtoffer] ontstaan, waarbij [slachtoffer] [E] heeft geslagen of geduwd (3). Naar aanleiding van deze ruzie heeft er later die avond een gesprek plaatsgevonden tussen [A], [B], [D]. Tijdens dit gesprek heeft [A] gezegd dat [slachtoffer] dood moest. (4) Zij heeft daarbij aan [B] om hulp gevraagd en daarbij gezegd dat zij hem wel zou helpen, zodat hij het niet alleen hoefde te doen. (5) [B] heeft meteen te kennen gegeven haar hiermee te willen helpen. Dit gesprek is door [D] vertaald, omdat [B] alleen Engels sprak. Afgesproken is toen dat [slachtoffer] op vrijdag 5 januari 2006 om het leven zou worden gebracht. (6)
De volgende dag, op 1 januari 2006, heeft [A] met de medeverdachte [C] (hierna ook te noemen: [C]) gesproken over haar voornemen om samen met [B] [slachtoffer] van het leven te beroven. [C] heeft toen gezegd dat het goed was, dat zij een keuze moest maken en dat hij haar zou helpen.(7) [A] heeft vervolgens met [C] besproken op welke wijze zij haar man zou kunnen ombrengen. [C] heeft toen geadviseerd dit met een pistool of een mes te doen. [A] vond een pistool echter geen optie, aangezien zij daarvoor geen geld had en zij ook niet wist hoe zij aan een pistool zou kunnen komen. (8) [C] wist precies hoe het gedaan moest worden en hoe de politie met DNA zou omgaan.(9) [A] heeft hierna aan [D] verteld dat [C] bereid was haar te helpen. (10)
Op 2 januari 2006 zijn [A], [B], [C] en [D] (11) naar een toko in [plaats 3] gegaan. In deze toko heeft [A] twee messen gekocht (12) met het doel [slachtoffer] hiermee te doden. (13) De verkoopsters hebben verklaard dat [A] bij die gelegenheid vertelde dat ze door haar man werd mishandeld en zich met de messen tegen hem wilde verdedigen. (14) [C] is buiten in zijn auto blijven wachten en toen [A] weer bij de auto terug was heeft zij tegen [C] gezegd dat zij een mes had gekocht. [C] heeft toen gezegd dat het goed was en dat hij haar zou helpen. (15)
Na het bezoek aan de toko is het gezelschap naar de woning van [E] in [plaats 2] gegaan. (16) [C] heeft in die woning het grootste van de twee messen (een Chinees hakmes/-bijltje) (17) vastgehouden en tegen [A] gezegd dat zij dit mes aan [B] moest geven. (18) In de woning is vervolgens het plan om [slachtoffer] te doden nader vormgegeven; het plan zou zoals eerder besproken op vrijdag 5 januari 2006 worden uitgevoerd. (19) Met betrekking tot de vraag hoe en op welk moment [slachtoffer] het beste gedood kon worden, verschilden de meningen. [A] wilde dat [slachtoffer] zou worden gedood terwijl hij in de woonkamer achter de computer zat. [B] zou [slachtoffer] dan van achteren links en rechts in de nek/hals moeten slaan, waarna [A], die dit vanuit de tuin zou gadeslaan, naar binnen zou komen om [slachtoffer] met het andere mes nog een keer te steken. [A] vond dit belangrijk omdat zij zo kon deelnemen aan de dood van [slachtoffer]. (20) [B] vond dit geen goed idee en wilde het liever doen als [slachtoffer] in bed lag. (21) [A] heeft bij deze gelegenheid midden in de kamer in het bijzijn van alle aanwezigen voorgedaan hoe met het Chinese hakmes om te gaan en hoe [slachtoffer] daarmee te doden. [D] heeft alles vertaald zodat [B] begreep wat er werd besproken. [A] sprak al die tijd Nederlands. (22) Omdat [D] het mes, waarmee ze kennelijk het hakmes bedoelde, niet in huis wilde hebben (23), is besloten dit in [plaats 2] achter te laten. Vervolgens heeft [B] het hakmes verstopt. (24) Het tweede mes, een Japans keukenmes (25), heeft [A] onder zich gehouden en mee naar huis genomen. (26)
Op 4 januari 2006 is [A] naar de woning in [plaats 1] gekomen om de haren van haar zoon [F] te knippen. [C] heeft haar toen gereden. [slachtoffer] was op dat moment niet thuis. Bij deze gelegenheid heeft zij het tweede mes - het Japanse keukenmes dat zij op 2 januari bij zich had gehouden - in de woning verstopt. (27) Toen zij vervolgens alleen met [B] in de keuken was heeft zij voor de tweede keer voorgedaan op welke wijze hij het hakmes moest hanteren om [slachtoffer] te doden. (28)
Op 5 januari 2006 hebben [D] en [B] het hakmes opgehaald in [plaats 2]. Zij moesten het hakmes ophalen, omdat [slachtoffer] die avond zou worden gedood. (29) Zij hebben het hakmes vervoerd in de bruine tas van [D]. (30) Tevens hebben zij die dag in opdracht van [A] goedkope kleren gekocht met de bedoeling dat [B] deze kleren zou dragen bij het uitvoeren van het plan. Deze kleren zouden dan na het doden van [slachtoffer] weggegooid worden. (31) Zij hebben toen een joggingbroek en een blauw T-shirt gekocht. [D] heeft deze kleren betaald. (32)
[D] en [B] zijn die avond omstreeks 21.30 uur vanuit [plaats 2] teruggekeerd in de woning aan de [adres 1] in [plaats 1]. [slachtoffer] zat op dat moment met zijn kinderen [G] en [H] achter de computer een filmpje te bekijken. [slachtoffer] heeft [G] en [H] naar bed gebracht, waarna hij weer zelf achter de computer is gaan zitten. [D] en [B] bekeken ondertussen op de bank een dvd. (33)
Vlak na middernacht, rond 00:15 uur, is [slachtoffer] naar boven gegaan. Nadat hij gedoucht had, is hij gaan slapen.(34) Rond die tijd heeft [B] volgens plan de in [plaats 2] gekochte kleding aangetrokken. (35) [A] was inmiddels in [plaats 3] opgehaald door [C] en onderweg naar [plaats 1]. (36) [D] heeft in de loop van de avond meerdere malen met haar mobiele telefoon contact opgenomen met [A] om te vragen waar ze bleef, aangezien [A] volgens het plan al voor middernacht in [plaats 1] had moeten zijn. (37) [D] was hier erg boos over en heeft toen door de telefoon tegen [A] gezegd, dat zij het plan niet zouden uitvoeren en naar bed zouden gaan. (38) Omdat [A] te laat was en [slachtoffer] al naar bed was, kon het oorspronkelijke plan om [slachtoffer] te doden als hij achter de computer zat, geen doorgang vinden. (39)
Uit de door de politie opgevraagde zendmastgegevens valt af te leiden dat [A] rond 1.17 uur bij de woning aan de [adres 1] is aangekomen. Op dat tijdstip had namelijk een laatste, slechts enkele seconden durend contact tussen [A] en [D] plaats, waarbij de telefoon van [A] een zendmast in de directe nabijheid van de woning aanstraalde (40)
Op enig moment hierna is [A] de woning binnengekomen. (41) Zij had een vuilniszak en plastic keukenhandschoenen bij zich. (42) [A] is naar de kamer van [D] op de eerste verdieping gegaan, waar zij tegen [B] heeft gezegd dat het moest gebeuren: [slachtoffer] moest vermoord worden. Hoewel [D] tegen hem zei dat hij het niet moest doen, heeft [B] vervolgens de handschoenen aangetrokken, waarna hij met het hakmes in de hand naar de naastgelegen slaapkamer van [slachtoffer] is gelopen. (43) Toen [B] naast het bed stond, werd [slachtoffer] wakker. (44) Om geen argwaan te wekken, heeft [B] toen tegen de slaapdronken [slachtoffer] gezegd dat hij een probleem met de computer had en [slachtoffer] gevraagd of hij hem daarmee wilde helpen. Terwijl [slachtoffer] langzaam wakker werd en opstond om zich aan te kleden, heeft [B] snel het hakmes en de handschoenen naar de kamer van [D] - waar [D] en [A] zich nog steeds bevonden - gebracht. (45) Vervolgens is hij naar beneden gegaan, waar hij de computer heeft uitgezet en weer heeft aangezet, zodat het inlogscherm verscheen. (46) Kort hierna kwam ook [slachtoffer] naar beneden. (47) [slachtoffer] heeft opnieuw voor [B] ingelogd en is aansluitend weer naar bed gegaan. [B] is kort hierna weer naar de kamer van [D] gegaan.
Deze gang van zaken wordt bevestigd door [A], die heeft verklaard dat zij, toen zij in de slaapkamer bij [D] zat, de stemmen van [slachtoffer] en [B] heeft gehoord. Ook heeft zij gehoord dat beiden de trap afliepen en na verloop van tijd weer boven kwamen. (48)
Nadat [slachtoffer] weer naar bed was gegaan, heeft [A] voorgesteld om een half uurtje te wachten. [B] moest van haar zolang weer naar beneden gaan (49) [D] heeft dit voor [B] vertaald. (50) [D] was erg bang. Zij is de hele tijd op het bed blijven zitten en heeft gezegd: 'We gaan het toch niet echt doen?' Zij was bang dat het echt ging gebeuren. (51) [D] stelde ook voor om het op te geven en zei tegen [B] dat hij moest stoppen. [A] heef toen echter gezegd dat het nu of nooit voor haar was en dat [B] het moest doen. (52)
Na enige tijd is [B] weer naar boven gekomen. In de kamer van [D] heeft hij opnieuw handschoenen aangetrokken en het hakmes gepakt. Vervolgens is hij voor de tweede keer naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan (53) Hier heeft hij [slachtoffer] met het hakmes in één keer de hals heeft doorgeslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. (54)
[B] is hierna teruggelopen naar de kamer van [D], waar [A] stond te wachten met het tweede mes in de handen. Ook [A] had handschoenen aangetrokken. In de kamer van [D] heeft [B] gezegd dat hij [slachtoffer] had doodgemaakt. Hij maakte daarbij een (slaande hak-)beweging met de woorden 'one time'. (55) [A] is hierop naar de slaapkamer van [slachtoffer] gelopen en heeft vervolgens met het tweede mes in de slaap van [slachtoffer] gestoken. Daarbij hield zij het mes met het lemmet naar beneden gericht in haar linkerhand bij de slaap van [slachtoffer], waarna zij met de rechterhand enkele malen op het heft sloeg (56). Bij de lijkschouwing zijn rechts aan het hoofd van [sl[slachtoffer]f[slachtoffer] verwondingen aangetroffen die hiermee stroken (57).
In de kamer van [D] hebben [A] en [B] hun handschoenen, de beide messen en de door [B] gedragen kleding in de door [A] meegenomen vuilniszak (58) gestopt. (59) [A] is vervolgens met deze zak in de hand naar de auto van [C] gelopen. [C] heeft deze zak hier van haar aangepakt en in de auto gezet. (60) [C] en [A] zijn vervolgens weer naar [plaats 3] gereden waar [C] de zak met een vogelbad heeft verzwaard en in het water heeft gegooid.(61) [C] wist al die tijd wat er gaande was.(62) Hij heeft tijdens het verhoor bij de politie ook gezegd dat het moordwapen in het water ligt, 'als het goed is'. (63) Hij zegt meegeholpen te hebben (64).
In het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank voorbij gaat aan hetgeen de raadsvrouw ter zitting heeft aangevoerd. Deze verweren houden kort gezegd in dat (1) de verklaringen die door de medeverdachten [A] en [B] bij de politie zijn afgelegd niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, omdat de verklaringen van [A] onder druk en zonder tolk tot stand zijn gekomen en de verklaringen van [B] tot stand zijn gekomen op basis van onjuist aan hem verschafte informatie en dat (2) de wijze van verhoren van verdachte bij de politie veel te ver is gegaan en dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Nog daargelaten dat de raadsvrouw aan dit laatste verweer geen duidelijke juridische conclusie heeft verbonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat tijdens de verhoren onaanvaardbare druk is uitgeoefend op de verdachten, dat de verdachten zijn misleid of dat er anderszins onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.
De vorenomschreven gang van zaken laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat verdachte en haar medeverdachten ter uitvoering van het voornemen om [slachtoffer] te doden een plan hebben beraamd en bij de tenuitvoerlegging van dat plan vervolgens nauw en bewust hebben samengewerkt. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de rol die verdachte bij dit alles heeft gespeeld de rol van een medeplichtige ver te boven gaat. Zij heeft niet alleen voor [B] vertaald wat er moest gebeuren en hoe, maar is ook aanwezig geweest bij het kopen van de messen. Voorts heeft zij de kleding gekocht en betaald die de [B] bij het doden van [slachtoffer] zou moeten dragen en heeft zij aansluitend het hakmes opgehaald en in haar tas naar [plaats 1] vervoerd, zulks in de wetenschap dat het die avond voor de moord gebruikt zou gaan worden. Verder heeft verdachte op de avond van de moord nauw telefonisch contact onderhouden met de mededaders en was zij in de naast gelegen kamer aanwezig. Daarmee is sprake van het medeplegen van moord.
4.4 De bewezenverklaring
Dat zij op 06 januari 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben
verdachte en haar mededaders met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met één hakbijltje,
tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en een klievende verwonding in de hals/keel
van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar aangezien niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van medeplegen moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Verdachte is intensief betrokken geweest bij de voorbereiding en het mogelijk maken van het delict en zij was ten tijde van de moord in de kamer ernaast aanwezig.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich zoals reeds vermeld primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Mocht de rechtbank hier anders over denken dan verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de o.a. de volgende omstandigheden:
- verdachte realiseert zich de ernst van het feit;
- zij beseft wat de nabestaanden moeten doorstaan;
- de jonge leeftijd van verdachte;
- het gegeven dat verdachte ook slachtoffer is van huiselijk geweld, emotionele verwaarlozing en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De verdediging acht een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest passend en geboden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord. Moord is één van de zwaarste delicten die het wetboek van Strafrecht kent. De ernst daarvan is zo vanzelfsprekend dat dit geen nadere toelichting behoeft. In dit geval acht de rechtbank daarnaast het volgende van belang:
Het slachtoffer is in zijn eigen huis, terwijl hij sliep van het leven beroofd.
De dader heeft na zorgvuldige planning, voorbereiding en overleg met haar mededaders, met een hakmes de keel van het slachtoffer doorgehakt. Het feit dat zowel verdachte als haar mededaders uit de directe (gezins)omgeving van het slachtoffer afkomstig zijn, geeft met de wijze waarop de moord is gepleegd, de feiten een wel buitengewoon luguber karakter.
Verdachte is nauw betrokken geweest bij de voorbereidingen en de uitvoering van het plan om het slachtoffer te doden. Zoals hiervoor reeds werd overwogen, is zij meerdere malen als tolk opgetreden. Daarmee is zij een onmisbare schakel geweest in de communicatie tussen haar medeverdachten. Zij is meegegaan bij het kopen van de messen. Zij heeft één van deze messen bij haar zus verstopt en heeft dit enkele dagen later opgehaald en naar [plaats 1] vervoerd, in de wetenschap dat dit hakmes die avond gebruikt zou worden om het slachtoffer van het leven te beroven. Bovendien heeft verdachte op de dag van de moord kleding gekocht en betaald die haar mededader tijdens de moord zou aantrekken. Hoewel haar rol ten opzichte van de anderen als ondersteunend moeten worden gezien, was deze wel van essentieel belang.
Verdachte heeft in de wetenschap dat het slachtoffer om het leven zou worden gebracht een week met het hem in een huis gewoond en gedaan alsof er niets aan de hand was.
Opvallend is de kilheid en de respectloosheid voor het leven van een ander, waarmee verdachte en haar mededaders de week voorafgaand aan de moord zijn doorgekomen.
Gedurende deze week heeft zij voldoende de tijd gehad om de verwerpelijkheid van het plan in te zien. Hoewel uit de verklaringen van [A] en [B] blijkt dat verdachte het plan eigenlijk niet wilde doorzetten en er ook meerdere momenten zijn aan te wijzen waarop zij zich aan de uitvoering daarvan had kunnen onttrekken, heeft zij het toch laten gebeuren.
Verdachte heeft de nabestaanden ernstig leed toegebracht. Dit geldt niet alleen voor de moeder, broer en zuster van het slachtoffer, maar in het bijzonder voor [G] en [H], de twee minderjarige kinderen van het slachtoffer uit diens eerdere huwelijk. [G] en [H] moesten hun moeder al missen en hebben door toedoen van verdachte nu ook hun vader verloren. Een dergelijke gebeurtenis is voor een ieder ontwrichtend, maar het feit dat de kinderen geruime tijd met verdachte in gezinsverband hebben samengeleefd, maakt de impact van het handelen van verdachte op hen des te groter. Datzelfde kan worden gezegd van [I], die door toedoen van verdachte moet opgroeien zonder vader. Niets kan deze daad rechtvaardigen, ook niet als wordt aangenomen dat verdachte in het verleden slachtoffer is geweest van huiselijk geweld door en seksueel grensoverschrijdend gedrag van [slachtoffer]. Het dossier bevat voor dit laatste overigens nauwelijks aanknopingspunten.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 maart 2008, opgemaakt en ondertekend door [psycholoog], Psycholoog en [psychiater], psychiater.
Uit dit rapport komt naar voren dat er geen duidelijke aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor het bestaan van psychiatrische problematiek of een persoonlijkheidsstoornis.
Op belangrijke levensgebieden functioneert verdachte leeftijdsadequaat. Echter op basis van de informatie over de levensloop, het psychiatrisch en psychologisch onderzoek en de observatie op de afdeling zijn er wel aanwijzingen voor het bestaan van een actuele problematiek in de
moeder-dochterrelatie, die in juridische zin als een gebrekkige ontwikkeling kan worden aangemerkt. Er is een verstoring van de gezagsverhoudingen waargenomen die berust op een destructieve vorm van parentificatie. Deze parentificatie is bij verdachte vanaf de kindertijd geleidelijk ontstaan toen verdachte op een niet bij haar leeftijd passende wijze voor haar moeder is gaan zorgen. Binnen de moeder-dochterrelatie is aldus een situatie ontstaan waarin de moeder bezorgdheid opriep bij verdachte en die situatie ook liet voortbestaan. Verdachte kon deze druk moeilijk verdragen en zat voor haar gevoel beklemd in een ongewenste situatie. Deze 'plaatsvervangende lijdensdruk' heeft het handelen van verdachte in lichte mate beïnvloed. Hierdoor was zij minder goed in staat in wilsvrijheid haar gedragskeuzes te maken.
De conclusie van het rapport luidt vervolgens dat verdachte weliswaar de ongeoorloofdheid van haar daad heeft kunnen inzien, doch dat zij vanwege de hiervoor omschreven deze problematiek in mindere mate dan een gemiddeld persoon in staat geweest is haar wil in vrijheid te bepalen. Verdachte moet dan ook als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit het voornoemde rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 februari 2007 niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend en geboden is.
8. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.439,25.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.439,25 subsidiair 47 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij], wonende te [plaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.439,25. Dit bedrag betreft blijkens de gegeven toelichting de kosten van de uitvaart van het slachtoffer.
Deze vordering, is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. Bovendien is zij eenvoudig van aard en vindt zij -naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken- rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.439,25 ten behoeve van [benadeelde partij].
9. De inbeslaggenomen goederen
9.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt A, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 3 zullen worden verbeurdverklaard.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het voorwerp, genummerd 3 niet aan verdachte toebehoort, maar aan haar vader. De verdediging verzoekt derhalve dit voorwerp terug te doen geven aan de vader van verdachte, de heer [...]. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het bewezenverklaarde feit is voorbereid.
Voorts zal de rechtbank teruggave aan de rechthebbende gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 24c, 33, 33a, 36f, 47, 289;
11. De beslissing
De rechtbank
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van moord
Verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 januari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 februari 2007,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende [adres], een bedrag van € 3.439,25.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 3.439,25 ten behoeve van [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 47 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3, te weten: een telefoon PDA en oplader;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten: Telefoon TCL.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. O. van der Burg, voorzitter,
J. Eisses en J.A. van Dorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Tjokrojoso, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2008.
(1) promisvonnis
(2) Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossier pagina's betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij dossier nummer PL [nummer] van de politie Hollands Midden, gedateerd 26 maart 2006.
(3) blz. 3722
blz. 3838
(4) blz. 3838 en 3874
(5) blz. 3874
blz. 3874
(6) blz. 3838
(7) blz. 3722
(8) blz. 3735
(9) blz 3723
(10) Verklaring (D) bij de RC, d.d. 24 mei 2007
(11) blz. 3723
(12) blz. 2268
(13) blz. 3715/3724
(14) blz. 2269-2271
(15) blz. 3723
(16) blz. 3874
(17) foto blz 3720
(18) blz. 3724
(19) blz. 3838
(20) blz 3878-3879
(21) blz. 3874
(22) blz. 3870
(23) blz. 4183
(24) blz. 3899
(25) blz 2271; foto blz 3721
(26) blz. 3724
(27) blz. 3724
(28) blz. 3875
(29) blz. 3899
(30) blz. 4183
(31) blz. 3877
(32) blz. 4183
(33) blz 3779-3782, 1737, 1750-1751
(34) blz. 1624/1644
(35) blz. 3878
(36) blz. 190
(37) blz. 3878
(38) blz. 3878
(39) blz. 3878
(40) blz. 189
(41) blz. 3879
(42) blz. 3880
(43) blz 3868, 3880
(44) blz. 3881
(45) blz. 3881
(46) blz 3881
(47) blz 3881
(48) blz. 3726
(49) blz. 3881
(50) blz. 3881
(51) blz. 4177
(52) blz. 3881
(53) blz. 3716
(54) Sectie rapport, NFI nummer [nummer], d.d. 12 april 2007
(55) blz. 3716
(56) blz. 3882-3883
(57) Obductieverslag [slachtoffer] door [...], 12 april 2007, blz 7
(58) blz. 3880
(59) blz. 3883, 3727
(60) blz. 3716, 3970
(61) blz. 3970/3716
(62) blz. 3716
(63) blz. 4002
(64) blz. 3971