RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/754010-07
Datum uitspraak: 10 juli 2008
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [woonplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
thans gedetineerd in de P.I. [locatie].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 en 26 juni 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Schuijer en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.V. Jansen, advocaat te ‘s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 06 januari 2007 te [plaats 1], [gemeente], tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met één of meer mes(sen) en/of hakbijltje(s),
althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), op/tegen de
hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en/of een klievende verwonding in de hals/keel
van die [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3. De dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd – zoals vermeld in haar op schrift gestelde requisitoir dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van moord.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn om de voorbedachte raad te bewijzen. Immers, als er al sprake van een plan was, was dit onvoldoende serieus. Uit de verklaringen van de mededaders kan misschien wel blijken dat zij in de veronderstelling waren dat er een besluit was om het slachtoffer te doden, verdachte was allerminst van plan om dit uit te voeren. Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van het impliciet ten laste gelegde (namelijk doodslag), waartoe –zoals vervat in de pleitnota- in de kern is aangevoerd dat verdachte slechts met het hakmes naar de kamer van het slachttoffer gegaan om hem te bedreigen. Verdachte wilde het slachtoffer aanspreken op zijn gedrag en om deze woorden kracht bij te zetten langs het gezicht van het slachtoffer slaan. Verdachte heeft hem toen ongewild geraakt. De verdediging meent dat verdachte de dood van het slachtoffer niet heeft gewild en dat er sprake is van een ongeluk.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en op grond van het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
[Verdachte A.] is in 2004 met het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer], in het huwelijk getreden. Beiden hadden op dat moment al kinderen uit een eerder huwelijk. Aan de zijde van [ A.] waren dat haar oudste dochter (en medeverdachte) [ D.], haar jongste dochter [E.] en haar zoon [F.]. Aan de zijde van [slachtoffer] waren dat zijn dochtertje [G.] en zijn zoontje [H.]. In mei 2006 hebben [ A.] en [slachtoffer] gezamenlijk een kind gekregen, [J.]. Eind 2005 hebben [ A.] en [slachtoffer] met hun kinderen de woning aan [adres 1] in [plaats 1] betrokken. In november 2006 is de [verdachte B.], die een relatie had met [verdachte D.], bij het gezin ingetrokken.
Het huwelijk van [ A.] en [slachtoffer] was reeds geruime tijd slecht. Er was regelmatig sprake van ruzies. Enkele weken voor de kerst van 2006 heeft [ A.] besloten van [slachtoffer] te scheiden. Zij heeft toen met hun zoontje [J.] de echtelijke woning verlaten en is in [plaats 3] gaan wonen. [ D.], [ B.] en [F.] zijn bij [slachtoffer] in [plaats 1] blijven wonen. De jongste dochter van [ A.], [E.], is rond die tijd in een studentenwoning in [plaats 2] gaan wonen.
Op 31 december 2006 is [A.]naar [plaats 1] gekomen om daar met haar kinderen oud en nieuw te vieren. Kort na haar aankomst is een ruzie met [slachtoffer] ontstaan, waarbij [slachtoffer] [E.] heeft geslagen of geduwd (3). Naar aanleiding van deze ruzie heeft er later die avond een gesprek plaatsgevonden tussen [A.], [B.], [D.]. Tijdens dit gesprek heeft [verdachte A.] gezegd dat [slachtoffer] dood moest (4). Zij heeft [verdachte B.] om hulp gevraagd en daarbij gezegd dat zij hem wel zou helpen, zodat hij het niet alleen hoefde te doen (5). [verdachte B.] heeft meteen te kennen gegeven haar hiermee te willen helpen. Dit gesprek is door [verdachte D.] vertaald, omdat [verdachte B.] alleen Engels sprak. Afgesproken is toen dat [slachtoffer] op vrijdag 5 januari 2006 om het leven zou worden gebracht. (6)
De volgende dag, op 1 januari 2006, heeft [verdachte A.] met de medeverdachte [verdachte C.] gesproken over haar voornemen om samen met [verdachte B.] [slachtoffer] van het leven te beroven. [verdachte C.] heeft toen gezegd dat het goed was, dat zij een keuze moest maken en dat hij haar zou helpen (7). [verdachte A.] heeft vervolgens met [verdachte C.] besproken op welke wijze zij haar man zou kunnen ombrengen. [verdachte C.] heeft toen geadviseerd dit met een pistool of een mes te doen. [verdachte A.] vond een pistool echter geen optie, aangezien zij daarvoor geen geld had en zij ook niet wist hoe zij aan een pistool zou kunnen komen (8). [C.] wist precies hoe het gedaan moest worden en hoe de politie met DNA zou omgaan. [ A.] heeft hierna aan [ D.] verteld dat [ C.] bereid was haar te helpen.
Op 2 januari 2006 zijn [ A.], [ B.], [ C.] en [ D.] (11) naar een toko in [plaats 3] gegaan. In deze toko heeft [ A.] twee messen gekocht (12)met het doel [slachtoffer] hiermee te doden (13). De verkoopsters hebben verklaard dat [verdachte A.] bij die gelegenheid vertelde dat ze door haar man werd mishandeld en zich met de messen tegen hem wilde verdedigen (14). [verdachte C.] is buiten in zijn auto blijven wachten en toen [verdachte A.] weer bij de auto terug was heeft zij tegen [verdachte C.] gezegd dat zij een mes had gekocht. [verdachte C.] heeft toen gezegd dat het goed was en dat hij haar zou helpen. (15)
Na het bezoek aan de toko is het gezelschap naar de woning van [E.] in [plaats 2] gegaan (16). [ C.] heeft in die woning het grootste van de twee messen (een Chinees hakmes/-bijltje) vastgehouden en tegen [ (A.] gezegd dat zij dit mes aan [verdachte B.] moest geven (18). In de woning is vervolgens het plan om [slachtoffer] te doden nader vormgegeven; het plan zou zoals eerder besproken op vrijdag 5 januari 2006 worden uitgevoerd. (19) Met betrekking tot de vraag hoe en op welk moment [slachtoffer] het beste gedood kon worden, verschilden de meningen. [verdachte A.] wilde dat [slachtoffer] zou worden gedood terwijl hij in de woonkamer achter de computer zat. [verdachte B.] zou [slachtoffer] dan van achteren links en rechts in de nek/hals moeten slaan, waarna [verdachte A.], die dit vanuit de tuin zou gadeslaan, naar binnen zou komen om [slachtoffer] met het andere mes nog een keer te steken. [verdachte A.] vond dit belangrijk omdat zij zo kon deelnemen aan de dood van [slachtoffer]. (20) [verdachte B.] vond dit geen goed idee en wilde het liever doen als [slachtoffer] in bed lag. (21) [verdachte A.] heeft bij deze gelegenheid midden in de kamer in het bijzijn van alle aanwezigen voorgedaan hoe met het Chinese hakmes om te gaan en hoe [slachtoffer] daarmee te doden. [verdachte D.] heeft alles vertaald zodat [verdachte B.] begreep wat er werd besproken. [verdachte A.] sprak al die tijd Nederlands. (22) Omdat [verdachte D.] het mes, waarmee ze kennelijk het hakmes bedoelde, niet in huis wilde hebben (23), is besloten dit in [plaats 2] achter te laten. Vervolgens heeft [verdachte B.] het hakmes verstopt (24). Het tweede mes, een Japans keukenmes (25) , heeft [verdachte A.] onder zich gehouden en mee naar huis genomen. (26)
Op 4 januari 2006 is [ A.] naar de woning in [plaats 1] gekomen om de haren van haar zoon [F.] te knippen. [ C.] heeft haar toen gereden. [slachtoffer] was op dat moment niet thuis. Bij deze gelegenheid heeft zij het tweede mes – het Japanse keukenmes dat zij op 2 januari bij zich had gehouden – in de woning verstopt (27). Toen zij vervolgens alleen met [verdachte B.] in de keuken was heeft zij voor de tweede keer voorgedaan op welke wijze hij het hakmes moest hanteren om [slachtoffer] te doden. (28)
Op 5 januari 2006 hebben [verdachte D.] en [verdachte B.] het hakmes opgehaald in [plaats 2]. Zij moesten het hakmes ophalen, omdat [slachtoffer] die avond zou worden gedood. (29) Zij hebben het hakmes vervoerd in de bruine tas van [ D.]. (30) Tevens hebben zij die dag in opdracht van [verdachte A.] goedkope kleren gekocht met de bedoeling dat [verdachte B.] deze kleren zou dragen bij het uitvoeren van het plan. Deze kleren zouden dan na het doden van [slachtoffer] weggegooid worden (31). Zij hebben toen een joggingbroek en een blauw T-shirt gekocht. [verdachte D.] heeft deze kleren betaald. (32)
[ D.] en [ B.] zijn die avond omstreeks 21.30 uur vanuit [plaats 2] teruggekeerd in de woning aan [adres 1] in [plaats 1]. [slachtoffer] zat op dat moment met zijn kinderen [G.] en [H.] achter de computer een filmpje te bekijken. [slachtoffer] heeft [G.] en [H.] naar bed gebracht, waarna hij weer zelf achter de computer is gaan zitten. [verdachte D.] en [verdachte B.] bekeken ondertussen op de bank een dvd. (33)
Vlak na middernacht, rond 00:15 uur, is [slachtoffer] naar boven gegaan. Nadat hij gedoucht had, is hij gaan slapen. (34) Rond die tijd heeft [verdachte B.] volgens plan de in [plaats 2] gekochte kleding aangetrokken. (35) [verdachte A.] was inmiddels in [plaats 3] opgehaald door [verdachte C.] en onderweg naar [plaats 1]. (36) [verdachte D.] heeft in de loop van de avond meerdere malen met haar mobiele telefoon contact opgenomen met [verdachte A.] om te vragen waar ze bleef, aangezien [verdachte A.] volgens het plan al voor middernacht in [plaats 1] had moeten zijn. (37) [verdachte D.] was hier erg boos over en heeft toen door de telefoon tegen [ A.] gezegd, dat zij het plan niet zouden uitvoeren en naar bed zouden gaan. (38) Omdat [ A.] te laat was en [slachtoffer] al naar bed was, kon het oorspronkelijke plan om [slachtoffer] te doden als hij achter de computer zat, geen doorgang vinden. (39)
Uit de door de politie opgevraagde zendmastgegevens valt af te leiden dat [verdachte A.] rond 1.17 uur bij de woning aan [adres 1] is aangekomen. Op dat tijdstip had namelijk een laatste, slechts enkele seconden durend contact tussen [verdachte A.] en [verdachte D.] plaats, waarbij de telefoon van [verdachte A.] een zendmast in de directe nabijheid van de woning aanstraalde (40)
Op enig moment hierna is [verdachte A.] de woning binnengekomen. (41) Zij had een vuilniszak en plastic keukenhandschoenen bij zich. (42) [A.] is naar de kamer van [ D.] op de eerste verdieping gegaan, waar zij tegen [ B.] heeft gezegd dat het moest gebeuren: [slachtoffer] moest vermoord worden. Hoewel [ D.] tegen hem zei dat hij het niet moest doen, heeft [ B.] vervolgens de handschoenen aangetrokken, waarna hij met het hakmes in de hand naar de naastgelegen slaapkamer van [slachtoffer] is gelopen. (43) Toen [ B.] naast het bed stond, werd [slachtoffer] wakker. (44) Om geen argwaan te wekken, heeft [ B.] toen tegen de slaapdronken [slachtoffer] gezegd dat hij een probleem met de computer had en [slachtoffer] gevraagd of hij hem daarmee wilde helpen. Terwijl [slachtoffer] langzaam wakker werd en opstond om zich aan te kleden, heeft [verdachte B.] snel het hakmes en de handschoenen naar de kamer van [verdachte D.] – waar [verdachte D.] en [verdachte A.] zich nog steeds bevonden - gebracht. (45) Vervolgens is hij naar beneden gegaan, waar hij de computer heeft uitgezet en weer heeft aangezet, zodat het inlogscherm verscheen. (46) Kort hierna kwam ook [slachtoffer] naar beneden. (47) [slachtoffer] heeft opnieuw voor [ B.] ingelogd en is aansluitend weer naar bed gegaan. [ B.] is kort hierna weer naar de kamer van [ D.] gegaan.
Deze gang van zaken wordt bevestigd door [ A.], die heeft verklaard dat zij, toen zij in de slaapkamer bij [ D.] zat, de stemmen van [slachtoffer] en [ B.] heeft gehoord. Ook heeft zij gehoord dat beiden de trap afliepen en na verloop van tijd weer boven kwamen. (48)
Nadat [slachtoffer] weer naar bed was gegaan, heeft [verdachte A.] voorgesteld om een half uurtje te wachten. [verdachte B.] moest van haar zolang weer naar beneden gaan (49). [ D.] heeft dit voor [ B.] vertaald. (50) [ D.] was erg bang. Zij is de hele tijd op het bed blijven zitten en heeft gezegd: ‘’We gaan het toch niet echt doen?’’ Zij was bang dat het echt ging gebeuren. (51) [ D.] stelde ook voor om het op te geven en zei tegen [ B.] dat hij moest stoppen. [ A.] heeft toen echter gezegd dat het nu of nooit voor haar was en dat [ B.] het moest doen. (52)
Na enige tijd is [verdachte B.] weer naar boven gekomen. In de kamer van [verdachte D.] heeft hij opnieuw handschoenen aangetrokken en het hakmes gepakt. Vervolgens is hij voor de tweede keer naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan (53) Hier heeft hij [slachtoffer] met het hakmes in één keer de hals heeft doorgeslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. (54)
[ B.] is hierna teruggelopen naar de kamer van [ D.], waar [ A.] stond te wachten met het tweede mes in de handen. Ook [verdachte A.] had handschoenen aangetrokken. In de kamer van [verdachte D.] heeft [verdachte B.] gezegd dat hij [slachtoffer] had doodgemaakt. Hij maakte daarbij een (slaande hak-)beweging met de woorden “one time”. (55) [ A.] is hierop naar de slaapkamer van [slachtoffer] gelopen en heeft vervolgens met het tweede mes in de slaap van [slachtoffer] gestoken. Daarbij hield zij het mes met het lemmet naar beneden gericht in haar linkerhand bij de slaap van [slachtoffer], waarna zij met de rechterhand enkele malen op het heft sloeg (56) . Bij de lijkschouwing zijn rechts aan het hoofd van [slachtoffer] [.] verwondingen aangetroffen die hiermee stroken (57)
In de kamer van [ D.] hebben [ A.] en [ B.] hun handschoenen, de beide messen en de door [ B.] gedragen kleding in de door [ A.] meegenomen vuilniszak (58) gestopt (59). [verdachte A.] is vervolgens met deze zak in de hand naar de auto van [verdachte C.] gelopen. [verdachte C.] heeft deze zak hier van haar aangepakt en in de auto gezet (60). [C.] en [ A.] zijn vervolgens weer naar [plaats 3] gereden waar [verdachte C.] de zak met een vogelbad heeft verzwaard en in het water heeft gegooid. (61) [ C.] wist al die tijd wat er gaande was. Hij heeft tijdens het verhoor bij de politie ook gezegd dat het moordwapen in het water ligt, ‘als het goed is’. Hij zegt meegeholpen te hebben (64) .
In het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring dat hij [slachtoffer] niet heeft willen doden maar alleen schrik aanjagen en dat diens dood is te wijten aan een ongeluk, niet aannemelijk acht. Deze verklaring strookt niet met de verklaringen die verdachte en diens medeverdachten bij de politie onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd over de gang van zaken en valt ook niet te rijmen met hetgeen is vastgesteld omtrent de tijdstippen waarop er telefonische contacten hebben plaatsgevonden tussen de verschillende verdachten en de tijdstippen waarop de computer in de woonkamer uit en aan is gezet. Voorts blijkt uit de houding waarin het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen dat hij tijdens zijn slaap is gedood. Gezien de ernst van het letsel moet er volgens het sectierapport bovendien met aanzienlijke kracht zijn geslagen. Beide omstandigheden duiden niet op een ongeluk.
De vorenomschreven gang van zaken laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat verdachte en zijn mededaders ter uitvoering van het voornemen om [slachtoffer] te doden een plan hebben beraamd en bij de tenuitvoerlegging van dat plan vervolgens nauw en bewust hebben samengewerkt. Daarmee is sprake van het medeplegen van moord.
Dat hij op 06 januari 2007 te [plaats 1], [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één hakbijltje tegen de hals/keel van die [slachtoffer] geslagen en een klievende verwonding in de hals/keel van [slachtoffer] aangebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar aangezien niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van medeplegen moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie ziet verdachte als de feitelijk uitvoerder van het delict. Verdachte is niet alleen betrokken geweest bij het voorbereiden en meedenken, hij heeft het slachtoffer ook daadwerkelijk gedood. Hiervoor moet over een extra drempel worden heen gestapt en dat heeft verdachte ook gedaan, zelfs nadat het slachtoffer bij de eerste poging wakker is geworden.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Mocht de rechtbank hier anders over denken dan is de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de verdediging te hoog. Er is geen rekening gehouden met het feit dat verdachte in het hierna te bespreken rapport van het Pieter Baan Centrum enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord. Moord is één van de zwaarste delicten die het wetboek van Strafrecht kent. De ernst daarvan is zo vanzelfsprekend dat dit geen nadere toelichting behoeft. In dit geval acht de rechtbank daarnaast nog het volgende van belang:
Het slachtoffer is in zijn eigen huis, terwijl hij sliep van het leven beroofd.
De dader heeft na zorgvuldige planning, voorbereiding en overleg met zijn mededaders, met een hakmes de keel van het slachtoffer doorgehakt. Het feit dat zowel verdachte als zijn mededaders uit de directe (gezins)omgeving van het slachtoffer afkomstig zijn, geeft met de wijze waarop de moord is gepleegd, de feiten een wel buitengewoon luguber karakter.
Verdachte is op initiatief en door toedoen van zijn mededaders betrokken geraakt bij het plan om het slachtoffer van het leven te beroven. Hij heeft toegezegd de feitelijke uitvoering al dan niet gezamenlijk met een ander voor zijn rekening te nemen.
Verdachte heeft in de wetenschap dat hij het slachtoffer die vrijdag om het leven zou brengen nog een week met het hem in zijn huis gewoond, zijn gastvrijheid geaccepteerd en gedaan alsof er niets aan de hand was. Opvallend is de kilheid en de respectloosheid voor het leven van een ander, waarmee verdachte en zijn mededaders de week voorafgaand aan de moord, zijn doorgekomen. Verdachte heeft voldoende tijd gehad om de verwerpelijkheid van zijn plan in te zien, maar hij heeft het plan niettemin toch uitgevoerd. Verdachte heeft op instigatie van [verdachte A.] zonder meer aanvaard dat het slachtoffer moest worden gedood. Zelf had hij nooit noemenswaardige problemen met het slachtoffer en hij had alle reden om hem dankbaar te zijn voor het feit dat hij al maanden onder diens dak en deels op diens kosten leefde.
Verdachte heeft de nabestaanden ernstig leed toegebracht. Dit geldt niet alleen voor de moeder, broer en zuster van het slachtoffer, maar in het bijzonder voor [G.] en [H.], de twee minderjarige kinderen van het slachtoffer uit diens eerdere huwelijk. [G.] en [H.] moesten hun moeder al missen en hebben door toedoen van verdachte nu ook hun vader verloren. Een dergelijke gebeurtenis is voor een ieder ontwrichtend, maar het feit dat de kinderen geruime tijd met verdachte in gezinsverband hebben samengeleefd, maakt de impact van het handelen van verdachte op hen des te groter. Datzelfde kan worden gezegd van [J.], die door toedoen van verdachte, moet opgroeien zonder vader. Wat de reden ook heeft mogen zijn, niets kan deze daad rechtvaardigen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 maart 2008, opgemaakt en ondertekend door J.M. Oudejans, Psycholoog en A.E. Ederveen-Grochowska, psychiater.
Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens vanwege vooral narcistische trekken, antisociale trekken en in mindere mate borderline en theatrale trekken in zijn persoonlijkheid. Deze structurele, pathologische persoonlijkheidstrekken waren bij verdachte ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en lijken hierop in beperkte mate van invloed te zijn geweest. Naast deze pathologische factoren waren ook situatieve factoren van invloed op zijn gedrag.
Verdachte heeft weliswaar de ongeoorloofdheid van zijn daad kunnen inzien, doch is hij in mindere mate dan een gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid
te bepalen. Verdachte moet dan ook als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit het voornoemde rapport over en maakt deze tot de hare.
Hoewel er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, is de rechtbank van oordeel dat dit van zodanig weinig invloed is geweest op het door verdachte gepleegde feit, dat hiermee geen rekening zal worden gehouden.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 februari 2007 in Nederland niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en zij zal derhalve een gevangenisstraf van een langere duur opleggen.
8. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.439,25.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3439,25 subsidiair 47 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij], wonende te [plaats 4], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.439,25. Dit bedrag betreft de kosten van de uitvaart van het slachtoffer.
Deze vordering, is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. Bovendien is zij eenvoudig van aard en vindt zij -naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken- rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.439,25 ten behoeve van [benadeelde partij].
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 24c, 36f, 47, 289.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 januari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 februari 2007,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende [plaats 4], een bedrag van € 3.439,25.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 3.439,25 ten behoeve van [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 47 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs. O. van der Burg, voorzitter,
J. Eisses en J.A. van Dorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Tjokrojoso, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2008.
-----------------------------------
(1) promisvonnis
(2) Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossier pagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij dossier nummer PL 1610/07-000238 van de politie Hollands Midden, gedateerd 26 maart 2006.
(3) blz. 3722 blz. 3838
(4) blz. 3838 en 3874
(5) blz. 3874
(6) blz. 3838
(7) blz. 3722
(8) blz. 3735
(9) blz 3723
(10) Verklaring [verdachte D.] bij de RC, d.d. 24 mei 2007
(11) blz. 3723
(12) blz. 2268
(13) blz. 3715/3724
(14) blz. 2269-2271
(15)blz. 3723
(16) blz. 3874
(17) foto blz 3720
(18) blz. 3724
(19) blz. 3838
(20) blz 3878-3879
(21) blz. 3874
(22) blz. 3870
(23) blz. 4183
(24) blz. 3899
(25) blz 2271; foto blz 3721
(26) blz. 3724
(27) blz. 3724
(28) blz. 3875
(29) blz. 3899
(30) blz. 4183
(31) blz. 3877
(32) blz. 4183
(33) blz 3779-3782, 1737, 1750-1751
(34) blz. 1624/1644
(35) blz. 3878
(36) blz. 190
(37) blz. 3878
(38) blz. 3878
(39) blz. 3878
(40) blz. 189
(41) blz. 3879
(42) blz. 3880
(43) blz 3868, 3880
(44) blz. 3881
(45) blz. 3881
(46) blz 3881
(47) blz 3881
(48)blz. 3726
(49) blz. 3881
(50) blz. 3881
(51) blz. 4177
(52)blz. 3881
(53) blz. 3716
(54) Sectie rapport, NFI nummer 2007.01.05.028, d.d. 12 april 2007
(55) blz. 3716
(56) blz. 3882-3883
(57) Obductieverslag A.W. Fox door F.R.W. van de Goot, 12 april 2007, blz 7
(58) blz. 3880
(59) blz. 3883, 3727
(60) blz. 3716, 3970
(61) blz. 3970/3716
(62) blz. 3716
(63) blz. 4002
(64) blz. 3971