Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/5761
V-nr.: [nummer]
op het verzoek van de Staatssecretaris van Justitie om herziening van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam van 7 februari 2008 (reg.nr.: AWB 09/2195)
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1973, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 9 november 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 17 januari 2008 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2008. Bij uitspraak van 7 februari 2008 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen.
Bij brief van 18 februari 2008 heeft verweerder een verzoek om herziening ex artikel 8:88 van de Awb ingediend tegen voornoemde uitspraak.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
II. OVERWEGINGEN
Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 november 2007. Thans staat ter beoordeling of het herzieningsverzoek al dan niet moet worden toegewezen alsmede of de opheffing van de bewaring van eiser op 7 februari 2008 rechtmatig is geweest.
Met betrekking tot het verzoek om herziening van de uitspraak van 7 februari 2008 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan op grond van artikel 8.88 van de Awb op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de rechtbank bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Verweerder heeft een beroep op deze bepaling gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan en overweegt hiertoe het volgende.
Vóór de zitting van 31 januari 2008 heeft de gemachtigde van eiser, bij faxbericht van 23 januari 2008, aangevoerd dat aan eiser op 22 november 2007 door de politierechter een gevangenisstraf van vier maanden onvoorwaardelijk is opgelegd voor de overtreding van artikel 197 WvS. De gemachtigde van eiser deelde mede dat eiser geen afstand had gedaan maar ook geen hoger beroep had aangetekend, zodat dit vonnis op 6 december 2007 onherroepelijk was geworden. Eiser voerde aan dat hij er belang bij had dat dit vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer zou worden gelegd, conform het beleid van verweerder zoals bepaald in paragraaf A6/5.3.7.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
In haar uitspraak van 7 februari 2008 heeft de rechtbank geoordeeld, dat verweerder, door niet direct nadat op 21 januari 2008 het vonnis bij hem bekend was geworden, contact op te nemen met het OM over de tenuitvoerlegging daarvan, heeft gehandeld in strijd met de genoemde beleidsregel. De rechtbank was van oordeel dat handelen in strijd met deze beleidsregel zo ernstig was dat dit noopte tot de opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding vanaf 28 januari 2008, de datum waarop verweerder uiterlijk contact had dienen op te nemen met het OM.
In zijn herzieningsverzoek van 18 februari 2008 voert verweerder aan dat de schriftelijke mededeling van de gemachtigde van eiser omtrent de onherroepelijkheid van het vonnis onjuist is gebleken. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 7 februari 2008 heeft verweerder namelijk getracht eiser over te dragen ter fine van tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit bleek niet mogelijk omdat tegen het vonnis op 27 november 2007 hoger beroep was ingediend. De rechtbank is er dus naar aanleiding van de schriftelijke mededeling van de gemachtigde van eiser ten onrechte van uitgegaan dat het strafvonnis onherroepelijk was geworden en heeft op grond daarvan geoordeeld dat verweerder niet heeft gehandeld conform het beleid omschreven in paragraaf A6/5.3.7.2 van de Vc 2000. Echter indien de rechtbank op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat er wel degelijk hoger beroep was ingesteld tegen het strafvonnis had de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat er strijd zou zijn met het beleid omschreven in bovengenoemde paragraaf van de Vc 2000 aangezien de straf nog niet uitvoerbaar was geworden.
In reactie op verweerders herzieningsverzoek bevestigt de gemachtigde van eiser bij faxbericht van 18 februari dat er inderdaad op 27 november 2007 hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 22 november 2007. Echter het faxbericht van 24 januari 2008 waarin de gemachtigde van eiser de rechtbank hieromtrent informeerde is door een fout bij de verzending nooit door de rechtbank ontvangen.
De rechtbank ziet zich derhalve geplaatst voor de vraag of het waarschijnlijk is dat zij, oordelende in het vorige beroep, tot gegrondverklaring, opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding zou zijn overgegaan indien dit feit bij haar bekend zou zijn geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
De rechtbank is van oordeel dat als haar ten tijde van de uitspraak bekend was geweest dat het vonnis nog niet onherroepelijk was geworden doordat er hoger beroep was ingesteld, dit tot het oordeel zou hebben geleid dat de voortzetting van de maatregel rechtmatig te achten was geweest.
Deze omstandigheid in aanmerking genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat het herzieningsverzoek moet worden toegewezen.
Ten aanzien van het op 17 januari 2008 ingediende beroep tegen de voortzetting van de bewaring overweegt de rechtbank dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard, het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen en verweerder niet veroordeelt dient te worden in de proceskosten.
III. BESLISSING
De rechtbank
ten aanzien van het herzieningsverzoek:
1. wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 7 februari 2008 toe;
ten aanzien van het beroep met procedurenummer AWB 08/2195:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2008 door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.