RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 07/37139
Datum uitspraak: 17 april 2008
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser],
geboren op [datum] 1991,
v-nummer [nummer],
[eiser],
geboren op [datum] 1991,
v-nummer [nummer],
van Kongolese nationaliteit,
eisers,
gemachtigde mr. M.F. Kiers,
de Minister van Buitenlandse Zaken,
Visadienst,
verweerder.
Op 16 augustus 2005 hebben eisers afzonderlijke aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv)
Bij besluiten van 2 juni 2006 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers op 28 juni 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 27 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers op 12 december 2006 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2007 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 27 november 2006 vernietigd.
Bij één besluit van 25 september 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van beide eisers (wederom) ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers op 27 september 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 maart 2008. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Verheijen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eisers hebben geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij voldoen aan het middelenvereiste. Verweerder is daarom van oordeel dat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan en dat van een vrijstelling niet is gebleken.
Ten aanzien van artikel 8 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is niet in geschil dat de weigering eisers hier te lande verblijf toe te staan geen inmenging betekent in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven. Van een objectieve belemmering het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen is evenmin gebleken. Verweerder is voorts van oordeel dat geen sprake is van een positieve verplichting om eisers verblijf hier te lande toe te staan.
3. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verweerder heeft de uitspraak van de rechtbank van
20 juni 2007 naast zich neergelegd en wederom onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van eisers op verblijf in Nederland niet opweegt tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat om verblijf te weigeren.
De kern van het geschil betreft artikel 8 van het EVRM. Door de jaartallen 1998 en 2000 te noemen miskent verweerder dat de ouders van eisers meer dan tien jaar in Nederland verblijven, namelijk sinds 1994 en 1996. Zij hebben het land van herkomst niet vrijwillig verlaten; zij zijn gevlucht. In Nederland hebben zij drie kinderen gekregen, zij zijn al lange tijd gebonden aan Nederland, en kunnen niet terugkeren naar de Democratische Republiek Congo. Verweerder grijpt ten onrechte terug op het middelenvereiste. Verweerder maakt hiermee een onjuiste belangenafweging. Er is geen enkel uitzicht op de situatie dat referente aan het middelenvereiste zal voldoen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2007 volgt dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. In geschil is of ontheffing van het middelenvereiste dient te worden verleend omdat referente blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. De rechtbank is in de uitspraak van oordeel dat referente niet voldoet aan de in het beleid neergelegde voorwaarden om uit te gaan van een blijvende onmogelijkheid om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Uit de uitspraak blijkt voorts dat niet in geschil is dat tussen eisers en referente sprake is van familie- of gezinsleven, van inmenging is echter geen sprake omdat het besluit er niet toe strekte eisers een verblijfstitel te ontnemen. De rechtbank was verder van oordeel dat niet gebleken is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat verweerder de criteria van het arrest van het (Europese) Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 21 december 2001 inzake Sen, JV 2002/30 (hierna: uitspraak Sen) onvoldoende in zijn overwegingen heeft betrokken, en op die grond de beroepen gegrond verklaard.
6. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of verweerder met het bestreden besluit een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2007.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat met betrekking tot het middelenvereiste geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, zodat het geschil zich beperkt tot het beroep op artikel 8 van het EVRM. Nu geen sprake is van inmenging en er evenmin objectieve belemmeringen zijn het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen staat de rechtbank voor de vraag of verweerder in voldoende mate de belangen heeft afgewogen.
8. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/30 (hierna: WBV 2007/30) blijkt dat zowel bij eerste toelating als bij inmenging altijd een volledige belangenafweging dient plaats te vinden.
Welke belangen bij de belangenafweging moeten worden betrokken, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus zal verschillen. Om de omvang van de verplichtingen
van de overheid te bepalen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke
belangen die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Ingeval van gezinshereniging van kinderen met hun ouders dienen, gelet op de uitspraak Sen, in de belangenafweging in ieder geval betrokken te worden:
- de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland;
- indien sprake is van een nieuwe (huwelijks)partner: de banden die hij/zij heeft met het land van herkomst van degene die gezinshereniging vraagt;
- indien tevens sprake is van kinderen uit een eerdere (huwelijks)relatie, en de andere ouder woont nog in het land van herkomst, kan dit bij beoordeling van deze omstandigheid betrokken worden;
- indien tegenwerking van de nieuwe (huwelijks)partner als reden wordt gegeven voor de late gezinshereniging: de rol die deze omstandigheid in de belangafweging speelt (hierbij kan van belang zijn in welk gezin het kind op dit moment verblijft);
- de bijzondere situatie van het gezin in Nederland;
- de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben (dit geldt voor alle in het gezin verblijvende kinderen);
- de omstandigheid of in het land van herkomst nog familie woonachtig is die de verzorging van betrokkene op zich kan nemen.
9. Gelet op het beleid van verweerder, zoals geformuleerd in WBV 2007/30, en de uitspraak Sen is de rechtbank van oordeel dat - anders dan door verweerder betoogd en ondanks het ontbreken van objectieve belemmeringen - de algehele situatie in de Democratische Republiek Congo, de situatie van de eisers aldaar, zoals hun leeftijd en zorgbehoeften, en andere omstandigheden van het geval, wel degelijk een rol dienen te spelen bij de belangenafweging. Hiervan is in de bestreden besluiten niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom het bestreden besluit derhalve onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt.
10. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eisers ouder zijn dan in de uitspraak Sen het geval is, zodat geen sprake is van vergelijkbare gevallen, wijst de rechtbank op het arrest van het EHRM van 1 december 2005 inzake Tekle, JV 2006/34 (hierna: uitspraak Tekle). Sinem, uit de uitspraak Sen, was 9 jaar oud op het moment dat haar ouders de eerste poging tot hereniging deden. Mehret, uit de uitspraak Tekle, was op dat moment 15 jaar oud. Het EHRM concludeert dat het verschil in leeftijd geen grond oplevert om Tekle volgens andere maatstaven dan de Zaak Sen te beoordelen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eisers ten tijde van de aanvraag ouder waren dan het geval was in de zaak Sen, te weten 14 jaar, niet kan leiden tot een ander oordeel.
11. Derhalve is het beroep gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 25 september 2007;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eisers € 143,- te betalen ter vergoeding van het door hen betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke, voorzitter, en mr. C. van Linschoten en mr. A.W.M. van Hoof, rechters, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter op 17 april 2008 in tegenwoordigheid van mr. M. van Esveld als griffier.