Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1975, van Roemeense nationaliteit, eiser,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Hanssen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 23 januari 2006 heeft verweerder eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. Op 6 juni 2007 heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (hierna: de ACVZ) geadviseerd het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond te verklaren. Het bezwaar is bij besluit van 12 juli 2007 ongegrond verklaard. Op 29 juli 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Eiser is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser is op [trouwdatum] 2001 in Roemenië in het huwelijk getreden met [echtgenote], geboren op [geboortedatum] 1962 en van Nederlandse nationaliteit. Op 18 december 2002 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bericht dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan eiser, waarna eiser Nederland is ingereisd. Van 2 april 2003 tot 28 januari 2004 is eiser in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf bij echtgenote”.
2. Bij vonnis van 2 april 2004 is eiser door de rechtbank te Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenveertig maanden. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis bij arrest van 25 november 2004 vernietigd en heeft eiser opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenveertig maanden wegens diefstal met geweld en overtreding van de Wet wapens en munitie.
3. Na afloop van zijn strafrechtelijke detentie is eiser Nederland uitgezet.
1.1. Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000.
1.2. Artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de ongewenstverklaarde vreemdeling, in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000, geen rechtmatig verblijf kan hebben.
1.3. Op de ongewenstverklaring van een gemeenschapsonderdaan is het bepaalde in Richtlijn 2004/38/EG toepasselijk. In het eerste lid van artikel 27 van deze richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, kunnen beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
Ingevolgde het tweede lid van dit artikel moeten de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
1.4. Voorgaande bepaling is geïmplementeerd in artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarin is bepaald dat Onze Minister het rechtmatig verblijf kan ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
2.1. Niet in geschil is dat eiser op grond van de artikelen 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap een burger van de Unie is. Om deze reden geldt voor eiser niet het nationaalrechtelijke openbare orde-criterium, maar is het communautaire openbare orde-criterium, zoals hierboven weergegeven, van toepassing.
2.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Daartoe heeft verweerder, onder inlassing van de inhoud van het advies van de ACVZ van 6 juni 2007, overwogen dat eiser een zeer ernstig misdrijf heeft begaan, dat de rechtsorde danig heeft geschokt en dat beangstigend en traumatiserend is geweest voor de slachtoffers. Deze gedraging vormt op zich een ernstige bedreiging voor de openbare orde. Gelet op de aard en de ernst van het misdrijf, evenals het moment waarop het is gepleegd, wordt een serieuze kans op herhaling aanwezig geacht. Op generlei wijze is gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat het persoonlijk gedrag van eiser na het plegen van het misdrijf en de beëindiging van diens detentie in positieve zin is gewijzigd. Nu derhalve niet kan worden gezegd dat eiser niet langer een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, moet in casu vooralsnog aan de bescherming van die openbare orde overwegende betekenis worden toegekend. Op basis hiervan kon eiser volgens verweerder ongewenst worden verklaard.
2.3. Eiser heeft aan het beroep ten grondslag gelegd dat verweerder het communautaire openbare orde-criterium op onjuiste wijze heeft toegepast. Verweerder heeft zich uitsluitend gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van eiser en heeft geen onderzoek verricht naar het persoonlijk gedrag van eiser. Verweerder had in het kader van de vraag of eiser een actuele bedreiging voor de samenleving vormt aandacht dienen te schenken aan het feit dat eiser slechts éénmaal is veroordeeld en daarna geen strafbare feiten meer heeft begaan.
2.4. Deze beroepsgrond slaagt. Op grond van het gemeenschapsrecht is verweerder gehouden om te beoordelen of, naast het feit waarvoor eiser is veroordeeld, sprake is van individueel gedrag van eiser dat een werkelijke en genoegzame bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het standpunt van verweerder dat eiser een actuele bedreiging vormt van de openbare orde is echter uitsluitend gebaseerd op het feit waarvoor eiser is veroordeeld en de omstandigheden waaronder dat is begaan. Daarmee is dit standpunt niet in overeenstemming met het criterium dat de actuele bedreiging dient te zijn gelegen in het persoonlijke gedrag van de betrokken Unieburger. Met de enkele stelling dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat het persoonlijke gedrag van eiser na het plegen van het misdrijf en de beëindiging van diens detentie in positieve zin is gewijzigd, heeft verweerder de op hem op grond van het gemeenschapsrecht rustende onderzoeksplicht naar het persoonlijke gedrag van eiser onvoldoende nageleefd. In dat kader heeft verweerder in ieder geval niet zonder nadere motivering voorbij kunnen gaan aan de stelling van eiser dat hij slechts éénmaal strafrechtelijk is veroordeeld en dat hij na het plegen van het misdrijf niet opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd.
3. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Het bestreden besluit komt dan ook, onder gegrondverklaring van het beroep, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
4. Gezien het vorenstaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
5. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,-- (zegge: honderddrieënveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Slijkhuis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2008.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.