Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1975, van (gestelde) Servische nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 5 februari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 5 februari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Percela als tolk in de Servische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Gelet op het handmatig geschreven proces-verbaal van verhoor van 5 februari 2008 en de handmatig aangemaakte beschikking met betrekking tot de oplegging van de maatregel, bestaat er onduidelijkheid over het tijdstip waarop de maatregel is opgelegd en op welke wijze de maatregel is opgelegd. Het is mogelijk dat eiser enige tijd zonder titel heeft vastgezeten. Voorts wil eiser zo spoedig mogelijk terug naar Servië. Hij werkt mee aan zijn uitzetting en heeft een geboorteakte naar Nederland laten komen. Er is echter een complicerende factor, nu eiser is opgeroepen om als verdachte en getuige te verschijnen ter zitting van het gerechtshof te Amsterdam op 18 april 2008 en 23 mei 2008. Eiser wil aanwezig zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De oplegging en voortduring van de maatregel zijn rechtmatig. Eiser is na de strafrechtelijke detentie in vrijheid gesteld op 5 februari 2008 om 17.00 uur. Hij is om 17.00 uur op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 overgebracht naar de plaats bestemd voor verhoor, waar hij om 20.35 uur aankwam. Vervolgens is eiser om 22.00 uur gehoord en om 22.15 uur in bewaring gesteld. Nu het proces-verbaal van het gehoor ex artikel 59 van de Vw 2000 en de beschikking van oplegging van de maatregel, beide van 5 februari 2008, wegens een computerstoring handmatig zijn opgemaakt, is enige verwarring ontstaan. Dit is echter gecorrigeerd in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2008. Eiser is niet om 17.00 uur in bewaring gesteld, maar om 22.15 uur. De tweede beschikking is in de plaats gekomen van de eerste beschikking. De wettelijke termijnen zijn dan ook in acht genomen. Voor zover eiser is opgeroepen om als verdachte of getuige te verschijnen bij het Gerechtshof te Amsterdam, verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2001 (nr. 200106052). Hierin is bepaald dat als het Openbaar Ministerie niet uitdrukkelijk stelt bezwaar te hebben tegen uitzetting, aangenomen wordt dat er geen bezwaar tegen de uitzetting is. Het antwoord op de vraag of deze jurisprudentie tevens geldt ingeval een vreemdeling is opgeroepen of gedagvaard als getuige moet verweerder schuldig blijven. Tenslotte handelt verweerder voldoende voortvarend. Eiser is op 8 februari 2008 overgeplaatst naar het platform te Zaandam. Op 13 februari 2008 wordt eiser gehoord en wordt het uitzettingstraject richting Servië opgestart.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is, nu, gelet op de aanwezigheid van verschillende beschikkingen, niet duidelijk is of de vreemdelingenrechtelijke aansloot op de strafrechtelijke detentie, overweegt de rechtbank als volgt. Aan eiser kan worden toegegeven dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een en ander er niet toe leidt dat de oplegging van de maatregel om die reden onrechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Op grond van het proces-verbaal van overbrengen en ophouding van 5 februari 2008, stelt de rechtbank vast dat eiser na de strafrechtelijke invrijheidstelling om 17.00 uur, direct aansluitend daarop is overgebracht naar de plaats van verhoor, waar hij om 20.35 uur aankwam. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 6 februari 2008, is eiser op 5 februari om 22.00 uur gehoord. Zoals blijkt uit de beschikking van 6 februari 2008, is eiser vervolgens om 22.15 uur in bewaring gesteld. Gelet op voorgaande stelt de rechtbank vast dat de tijdstippen op elkaar aansluiten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2008 een afdoende verklaring bevat voor de gang van zaken met betrekking tot de handmatig opgemaakte beschikking en proces-verbaal van verhoor. Nu dit proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud ervan.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser heeft niet bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft.
Eiser heeft erop gewezen dat hij is opgeroepen om als verdachte en getuige te verschijnen ter zitting van het Gerechtshof te Amsterdam op 18 april 2008 en 23 mei 2008. De rechtbank begrijpt eiser aldus dat hij bedoeld heeft te betogen, dat dit aan zijn uitzetting in de weg staat. De rechtbank volgt eiser hierin, voor zover hij is gedagvaard te verschijnen als getuige.
Ter zitting heeft eiser een tweetal stukken overgelegd van de advocaat-generaal van het ressortparket Amsterdam gericht aan eiser, beide gedateerd 5 februari 2008. Met deze stukken wordt eiser opgeroepen te verschijnen als verdachte respectievelijk gedagvaard te verschijnen als getuige a decharge ter zitting van het Gerechtshof te Amsterdam op 18 april 2008 en 23 mei 2008. Zoals voormelde dagvaarding vermeldt zijn getuigen verplicht te verschijnen en bij niet verschijnen strafbaar. Hierin verschilt deze situatie met die van een opgeroepen verdachte tegen wiens uitzetting het openbaar ministerie geen uitdrukkelijk bezwaar heeft. De door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de AbRvS is derhalve niet van toepassing. Integendeel, met de strafbaarheid van het niet verschijnen als getuige, is het bezwaar van het openbaar ministerie – in dit geval de advocaat-generaal - tegen uitzetting een gegeven. De dagvaarding van eiser als getuige te verschijnen ter zitting op 18 april en 23 mei 2008 staat dan ook in de weg aan de uitzetting van eiser voor (en op) deze laatste datum. Gezien het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen zicht op uitzetting op korte termijn.
Nu er geen sprake is van zicht op uitzetting is de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
Gelet op voorgaande is er wel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande 14 februari 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot €644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2008.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.