RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757123-07, 09/665242-07( ttz. gev)
's-Gravenhage, 13 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres]
Het onderzoek is -na de eerdere zittingen op 30 mei 2007, 23 augustus 2007 en
3 oktober 2007- gehouden ter terechtzitting van 30 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.B. Baumgarten, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr T.N.M. Kamps heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij gewijzigde dagvaarding met parketnummer 09/757123-07 onder 1, eerste alternatief, 2 en 3 en de bij dagvaarding met parketnummer 09/665242-07 onder 1 en 2 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 412 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis zijn gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 t/m 25 zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding met parketnummer 09/757123-07 (hierna te noemen dagvaarding I), gemerkt A1 en de vorderingen wijziging, gemerkt A3, A4 en A5, alsmede hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding met parketnummer 09/665242-07 ( hierna te noemen dagvaarding II), gemerkt A2.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte was ten tijde van de hem verweten gedragingen verslaafd aan heroïne en cocaïne. In de ten laste gelegde periode had hij de dagelijkse zorg voor de hoogbejaarde (inmiddels overleden) mevrouw [A]. Mevrouw [A] ontving vanaf mei 2005 ingevolge een beschikking van het zorgkantoor 24 uur per dag verzorging, die werd gefinancierd uit een persoonsgebonden budget. (PGB).Op basis van de beschikking van het zorgkantoor waarbij het PGB werd vastgesteld, betaalde de verzekeringsmaatschappij op declaratiebasis de kosten van verzorging uit op een postbankrekeningnummer van mevrouw [A]. Voor zover het PGB niet toereikend was diende eventuele extra zorg door mevrouw [A] zelf te worden gefinancierd.
Naast verdachte hebben zich in de loop der tijd nog vier andere personen met de zorg voor mevrouw [A] bezig gehouden. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat meer zorg is verleend dan uit het PGB kon worden gefinancierd. De uren die niet uit het PGB werden betaald, zijn contant door verdachte aan de andere verzorgers uitbetaald. Vast staat ook dat verdachte dit heeft gedaan met de toestemming van mevrouw [A]. Zij heeft verdachte daartoe haar giropas en pincode gegeven.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van mevrouw [A] is gebleken dat verdachte over in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 209.730,- heeft opgenomen of op zijn eigen rekening heeft laten bijschrijven. Verdachte heeft betoogd dat dit bedrag is aangewend voor de zorg van mevrouw [A], doordat hij van dit bedrag niet alleen zijn eigen salaris betaalde, maar ook dat van de andere verzorgers, en dat ook kosten van de huishouding, kleding enz. uit dit bedrag zijn betaald. Zijn verslaving bekostigde verdachte uit zijn salaris, zo heeft hij betoogd.
Verdachte heeft geen enkele boekhouding bijgehouden van de geldbedragen die hij van de rekening van mevrouw [A] heeft opgenomen. Eerder genoemd bedrag van € 209.730,- is vastgesteld op basis van bij de bank opgevraagde gegevens.
In het dossier bevindt zich een BOOM rapportage van [B] R.A. In deze rapportage is een berekening opgenomen van uitgaven waarvan volgens deze deskundige aannemelijk is dat mevrouw [A] daartoe toestemming heeft gegeven. Dit bedrag is aan de hand van schattingen van gewerkte uren door verdachte en de andere verzorgers, salarissen, bonussen, en andere huishoudelijke uitgaven becijferd op € 103.697,-. Voor het verschil tussen € 209.730,- en € 103.697,-, zijnde € 106.051,-, is boekhoudkundig geen verklaring te geven, aldus de deskundige in haar rapportage.
Het bewijsrechtelijke probleem in deze zaak zit naar het oordeel van de rechtbank hierin, dat op geen enkele wijze valt vast te stellen op welke wijze het bedrag van € 209.730, - is aangewend, terwijl aan de andere kant wel vast staat dat aan mevrouw [A] meer zorg is geboden dat uit het PGB kon worden gefinancierd, en dat daartoe met toestemming van mevrouw [A] contant uren zijn uitbetaald door verdachte. Het valt weliswaar niet uit te sluiten dat verdachte meer heeft opgenomen dan op basis van gewerkte uren en afgesproken tarieven uitbetaald zou moeten worden, doch enig bewijsmiddel daarvoor en daarmee voor de telastgelegde diefstal of verduistering ontbreekt. De meergenoemde BOOM-rapportage, die zoals reeds opgemaakt slechts van schattingen uitgaat, kan voor het bewijs van het telastgelegde niet dienen. De enkele omstandigheid dat een bedrag van € 106.051,- boekhoudkundig is “verdwenen”, is daarvoor tegen het licht van het hiervoor overwogene niet voldoende. Eén en ander brengt mee dat verdachte van het hem onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de gewijzigde dagvaarding I onder 2 en 3 en de op de dagvaarding II onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere malen een hoeveelheid harddrugs verstrekt en aanwezig gehad.
Het bezit en het verstrekken van verdovende middelen zijn zeer ernstige feiten. Cocaïne en heroïne zijn middelen die een groot gevaar voor de volksgezondheid vormen, onder andere vanwege hun zeer verslavende werking. Bovendien leidt het verstrekken en het bezit van deze middelen direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit.
Tevens was verdachte in het bezit van een spuitbusje ‘Pfeffer Spray’, hetgeen een verboden wapen is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 februari 2007 eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het met betrekking tot verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van Psycho-Medisch Centrum Parnassia d.d. 30 mei 2007, opgemaakt en ondertekend door [C], reclasseringswerker en [D], unitmanager. Hierin wordt aangegeven dat verplicht reclasseringscontact niet geïndiceerd is.
Het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij.
Namens [A], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 139.077.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien zij onlangs is overleden en niet eenvoudig kan worden vastgesteld wat hiervan, onder andere in het kader van de rechtsopvolging de (strafrechtelijke)consequenties zijn. De vordering is derhalve niet zo eenvoudig van aard, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 t/m 24 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. De voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 25.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 57, 36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 10, 13a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding I onder 1, eerste en tweede alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding I onder 2 en 3 en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 en telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van gewijzigde dagvaarding I feit 2:
handelen in strijd een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, gegeven verbod;
ten aanzien van gewijzigde dagvaarding I feit 3 en dagvaarding II feit 1:
handelen in strijd het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet, gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding II feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf geheel in mindering zal worden gebracht.
in verzekering gesteld op : 20 februari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 februari 2007,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst op : 20 september 2007;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij [A] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 t/m 24 genummerde voorwerpen;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 25 genummerde voorwerp;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs O. van der Burg, voorzitter,
M. van Paridon en P.C. Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr M.H. Tjokrojoso, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2008.