Sector Familie- en Jeugdrecht
Kinderrechter
VERLENGING ONDERTOEZICHTSTELLING EN VERLENGING MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
zaak/rekestnummer : 294988/07-2137(1) en 298018/07-2586 (2)
datum uitspraak : 6 november 2007
BESCHIKKING op het verzoekschrift (1) van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder de WSJ) namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, alsmede het verzoekschrift (2) van na te noemen pleegouders.
De verzoekschriften hebben betrekking op de minderjarige:
[minderjarige A.B.], geboren te [woonplaats X.] op [geboortedatum] 2005,
kind van:
[B.B. (de moeder)] (verder de moeder),
[adres]
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarige verblijft in een voorziening voor pleegzorg. Sedert 8 juli 2006 verblijft de minderjarige bij mevrouw [pleegouder C.] en mevrouw [pleegouder D.] (verder de pleegouders), wonende op een geheim adres.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 8 november 2006 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 8 november 2006 tot 8 november 2007.
Voorts heeft de kinderrechter bij voormelde beschikking de aan de WSJ gegeven machtiging om voornoemde minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 8 november 2006 tot 8 november 2007.
Op 12 september 2007 heeft de WSJ een verzoekschrift (1) met bijlagen ingediend, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Daarbij zijn overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
Op 2 november 2007 is ter griffie ingekomen een door mr. M. Kramer namens de pleegouders ingediend verzoekschrift (2), waarin de rechtbank, met een beroep op artikel 1:263 lid 4 juncto lid 2 onder c Burgerlijk Wetboek (BW), wordt verzocht af te zien van krachtens de machtiging uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats en de machtiging te beperken tot het gezin van de pleegouders.
De kinderrechter heeft voorts kennis genomen van het op 9 oktober 2007 ter griffie ingekomen indicatiebesluit met de daarbij behorende aanvraag d.d. 1 oktober 2007.
De verzoekschriften zijn op 6 november 2007 ter terechtzitting met gesloten deuren (gevoegd) behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw Jap-A-Joe namens de WSJ,
- de pleegouders bijgestaan door hun advocaat, mr. M. Kramer.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief d.d. 1 november 2007 van [medewerker], werkzaam bij bovengenoemde instelling waar de vrouw verblijft, in welke brief wordt aangegeven dat de moeder door haar huidige mentale toestand niet in staat is het gebeuren te begrijpen en haar mening daarover te geven en dat zij daarom niet ter zitting zal verschijnen.
De WSJ heeft ter terechtzitting haar verzoek gehandhaafd. De uithuisplaatsing van de minderjarige bij de pleegouders dient vooralsnog te worden gecontinueerd. De Raad voor de Kinderbescherming is onlangs een onderzoek gestart met betrekking tot een verderstrekkende maatregel. Dit onderzoek bevindt zich thans in de afrondingsfase. Inmiddels hebben zich echter ook familieleden van de moeder gemeld die hebben aangegeven de zorg voor de minderjarige op zich te willen nemen. Op advies van het expertiseteam heeft de WSJ aan Jeugdformaat verzocht een zogeheten netwerkonderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een eventuele plaatsing van de minderjarige binnen de familie, te weten bij de oudoom moederszijde. De WSJ heeft met verbazing kennis genomen van het verzoekschrift van de advocaat, temeer daar op dit moment de resultaten van het netwerkonderzoek nog niet bekend zijn en er nog geen beslissing over het eventueel wijzigen van de verblijfplaats van de minderjarige is genomen. De WSJ heeft benadrukt dat de belangen van de pleegouders op een zorgvuldige wijze zullen worden afgewogen in de besluitvorming, dat zodra het resultaat van het onderzoek bekend is er een schriftelijk besluit zal volgen en dat een eventuele wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige, hoewel formeel en juridisch niet noodzakelijk, toch aan de rechtbank zal worden voorgelegd.
Mr. Kramer heeft, aan de hand van de door haar ter zitting overgelegde en in het dossier gevoegde (pleit)notities, - kort samengevat - gesteld dat de pleegouders weliswaar instemmen met de door de WSJ verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, maar dat zij zich wensen te verzetten tegen het kennelijke voornemen van de WSJ om de komende periode over te gaan tot overplaatsing van de minderjarige naar een ander pleeggezin. De pleegouders, die al anderhalf jaar voor de minderjarige zorgen en bovendien van meet af aan zijn aangemerkt als een perspectief biedend pleeggezin, worden formeel gezien door de WSJ nergens van in kennisgesteld. Via deze weg maken zij thans bezwaar tegen deze gang van zaken. Door na te laten een formeel besluit te nemen en voorbij te gaan aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft de WSJ de pleegouders de hen toekomende rechtsbescherming ontnomen en vrezen zij dat zij, zodra het netwerkonderzoek is voltooid, voor voldongen feiten zullen worden gesteld. Derhalve wensen zij reeds nu een beroep te doen op het bepaalde in art. 263 lid 2 onder c BW. De pleegouders stellen voorts dat er door de WSJ onvoldoende gekeken wordt naar de belangen van de minderjarige bij een overplaatsing naar een ander pleeggezin, in het bijzonder de oudoom moederszijde, die tot zeer recentelijk een volslagen vreemde voor de minderjarige was. Nu er bovendien onduidelijkheid bestaat over de positie van de vader van de minderjarige, die zich onlangs via een neef bij de WSJ zou hebben gemeld, willen de pleegouders reeds nu trachten te voorkomen dat de minderjarige een speelbal zal worden tussen claimende volwassenen. De pleegouders erkennen, mede gelet op de korte levensverwachting van de moeder, het belang van omgang tussen de minderjarige en zijn familie, maar zij verzetten zich tegen de verstoring van zijn huidige positieve ontwikkeling, zijn toekomstperspectief alsmede zijn gehechtheid aan het pleeggezin.
Mr. Kramer heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg wel te verlengen doch te beperken tot het huidige pleeggezin, te weten bij mevrouw [pleegouder C.] en mevrouw [pleegouder D.]. Ten slotte heeft mr. M. Kramer verzocht, gezien het nog lopende netwerkonderzoek alsmede gelet op het feit dat het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming zich thans in de afrondingsfase bevindt, de machtiging voor een korte periode te verlengen.
Desgevraagd heeft de WSJ verklaard voorlopig geen bezwaar te hebben tegen het beperken van de machtiging uithuisplaatsing tot het huidige pleeggezin, maar wel tegen het verlengen van de machtiging voor een korte periode.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling acht de kinderrechter, gelet op het bovenstaande en gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig, zodat zij het daartoe strekkende verzoek van de WSJ zal toewijzen.
Ten aanzien van de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek van de pleegouders overweegt de kinderrechter het volgende. Nu zulks een uitvoeringskwestie betreft, staat het de WSJ in principe vrij om een netwerkonderzoek aan te vangen. De vraag of de omstandigheden die kennelijk tot het onderzoek hebben geleid daartoe normaal gesproken zouden nopen, kan gelet daarop in het midden blijven. Wel acht de rechtbank de motieven van de WSJ om het onderzoek te richten op de oudoom moederszijde enigszins onduidelijk.
Daargelaten de vraag of thans reeds kan worden geoordeeld dat WJS (in bestuursrechtelijke zin) onzorgvuldig heeft gehandeld, constateert de kinderrechter dat het netwerkonderzoek zich kennelijk uitsluitend richt op de opvoedingsmogelijkheden van de familie van de minderjarige en niet op het belang van de minderjarige bij het al dan niet overplaatsen naar een ander pleeggezin. De door de pleegouders opgeworpen bezwaren geven de kinderrechter aanleiding om zelf een onderzoek naar het belang van de minderjarige te gelasten.
De kinderrechter zal opdracht geven voor een orthopedagogisch deskundigenonderzoek naar de vraag of het belang van de minderjarige is gediend bij een wijziging van de verblijfplaats, mede gelet op de hechting van de minderjarige binnen het huidige pleeggezin. De kinderrechter zal mevrouw dr. A.M. Weterings, orthopedagoge, verzoeken dit onderzoek te verrichten.
Voorts acht de kinderrechter het – in afwachting van de uitkomst van het onderzoek – noodzakelijk reeds nu te beslissen op het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat thans voldoende is gebleken dat de in artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De aan de WSJ verleende machtiging zal derhalve voor een korte periode worden verlengd in afwachting van de bevindingen van mevrouw Weterings en de nadere behandeling ter terechtzitting. De kinderrechter zal de machtiging uithuisplaatsing beperken tot de pleegouders, conform hun verzoek.
Voor het overige worden de verzoeken met betrekking tot de uithuisplaatsing aangehouden.
De kinderrechter zal derhalve beslissen als na te melden.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige van 8 november 2007 tot 8 november 2008 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
verlengt de aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering namens de Stichting Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij mevrouw [pleegouder C.] en mevrouw [pleegouder D.] van 8 november 2007 tot 1 februari 2008, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 1 oktober 2007;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt mevrouw. dr. A.M. Weterings een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daartoe te rapporteren vóór 29 januari 2008;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken aan mevrouw Weterings zal sturen;
beveelt de WSJ medewerking te verlenen aan bovengenoemd onderzoek;
houdt de behandeling van de verzoeken van de WSJ en pleegouders voor het overige aan tot de terechtzitting van 29 januari 2008 op een nader te bepalen tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2007, in tegenwoordigheid van L.W. Evers als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.