Verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing
De vader en de moeder hebben gesteld dat de uithuisplaatsing onmiddellijk dient te worden beëindigd.
Zij hebben betoogd dat zij in staat zijn de opvoeding en verzorging van hun kinderen te dragen, nu er bij de vader noch bij de moeder sprake is van psychische problematiek. Ook hebben zij aangevoerd dat bij de minderjarigen geen ontwikkelingsachterstand is gesignaleerd.
Ter onderbouwing hebben zij onder meer de volgende bijlagen bij de bescheiden genaamd Aanvullende info & bijlagen van 11 december 2007 overgelegd:
- de brief van 28 respectievelijk 30 augustus 2007 van H. de Jong aan de vader en de moeder betreffende de resultaten van het psychiatrisch onderzoek van de vader en de moeder, verricht door de heer H. de Jong, psychiater/psychoanalyticus (bijlage 1);
- de resultaten van het psychologisch onderzoek van de vader en de moeder, verricht door de heer dr. F.W. Schalkwijk, gezondheidszorgpsycholoog/psychoanalyticus (bijlage 2);
- de brief van 23 augustus 2007 van J.H. Bent aan de huisarts van de vader en de moeder, L.M. Voorkamp betreffende de conclusie van psychiatrisch onderzoek van de vader en de moeder, verricht door J.H. Bent, psychiater (bijlage 3);
- de brief van 9 mei 2007 van drs. M.J. Bruna aan de huisarts van de vader en de moeder, L.M. Voorkamp betreffende de resultaten van het psychiatrisch onderzoek van de vader en de moeder, verricht door drs. M.J. Bruna, psychiater (bijlage 4);
- de brief van 6 juni 2007 van drs. M.J.W. Hartgers, klinisch psycholoog/psychotherapeut aan de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de beantwoording van de door de Raad voor de Kinderbescherming gestelde vragen over de vader en de moeder (bijlage 5);
- de brief van 19 april 2007 van D. de Gram en M. van den Brekel-Heeris namens MEAVITA Opgroeiende Kinderen, aan de vader en de moeder betreffende de uithuisplaatsing van de kinderen (bijlage 6);
- de brief van 5 maart 2007 van T.M. Nijdam, namens Meer en Bosch Kinderfysiotherapie aan mevrouw I. Hofmeijer, kinderarts in het [ziekenhuis] Ziekenhuis betreffende de leeftijds- en motorische ontwikkeling van de minderjarige [A 1.] (bijlage 7);
- de brief van 13 augustus 2007 van mw. I. Hofmeijer, kinderarts in het [ziekenhuis] Ziekenhuis aan de vader en de moeder betreffende de ontwikkeling van de minderjarigen [A 1.] en [A 2.] (bijlage 8);
- de brief van 17 september 2007 van L.M. Voorkamp, huisarts aan de moeder betreffende de psychische toestand van de moeder (bijlage 10).
Met betrekking tot de noodzaak van onderzoek van de kinderen zoals eerder gesteld door het LHJ&R, zijn de vader en de moeder van mening dat er thans geen reden is voor een interactieonderzoek, nu de kinderen reeds zeven maanden uit huis geplaatst zijn zodat niet langer is af te leiden uit het huidige contact tussen de vader en de moeder enerzijds en de kinderen anderzijds, hoe de thuissituatie was vóór de uithuisplaatsing. Nog afgezien hiervan verloopt het contact tussen hen en de kinderen goed, aldus de vader en de moeder. Ter ondersteuning van hun zienswijze hebben zij diverse foto-afdrukken overgelegd van de contacten tussen hen en de kinderen (bijlagen bij het verweerschrift op de verzoekschriften van 16 december 2007, van de zijde van de vader en de moeder).
Verder hebben de vader en de moeder naar voren gebracht dat het LHJ&R, anders dan hij garandeerde, de gemaakte afspraak ter terechtzitting van 7 november 2007 bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage, om de aanvraag voor het diagnostisch onderzoek bij het NPI te Amsterdam op 7 november 2007 in te dienen en aansluitend uiterlijk vrijdag 16 november 2007 alle daarbij behorende en benodigde vraagstellingen bij het NPI in te dienen, niet is nagekomen. Door deze handelwijze van LHJ&R is er een vertrouwensbreuk ontstaan tussen het LHJ&R enerzijds en de vader en de moeder anderzijds.
Tot slot zijn zij van mening dat het LHJ&R de band tussen hen en de kinderen probeert te verbreken.