Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
rekestnummer: FA RK 07-3188
zaaknummer: 288653
datum beschikking: 17 december 2007
BESCHIKKING op het op 5 juni 2007 -per faxbericht- ingekomen verzoekschrift van:
de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139) (hierna: de Uitvoeringswet), gevestigd te 's-Gravenhage, verder te noemen de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:
[de moeder],
de moeder,
ten tijde van indiening van het verzoekschrift wonende te [woonplaats] (Ghana),
thans wonende te [woonplaats 2] (Ghana).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. drs. E.J. Kim-Meijer.
Bij beschikking van 2 augustus 2007 van deze rechtbank en kamer zijn partijen verwezen naar een voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil door middel van mediation tot een oplossing te brengen. Voorts is de behandeling pro forma aangehouden tot 1 november 2007, zulks in afwachting van de uitlatingen van partijen omtrent het resultaat van de mediation.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
-een faxbericht d.d. 16 oktober 2007 van de zijde van de vader;
-een faxbericht d.d. 18 oktober 2007 van de zijde van de Centrale Autoriteit;
-een brief d.d. 16 november 2007, met bijlagen, van de zijde van de vader;
-een faxbericht d.d. 19 november 2007 van de zijde van de vader;
-een brief d.d. 21 november 2007, met bijlagen, van de zijde van de Centrale Autoriteit;
-faxberichten d.d. 26 en 27 november 2007 van de zijde van de vader.
Op 29 november 2007 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Verschenen zijn: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. A.M.E. Giuliano, de moeder, vergezeld van J.H. Reule, tolk in de Engelse taal en de vader met zijn procureur. Op 29 november 2007 is de behandeling geschorst tot
3 december 2007 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot een omgangsregeling te komen.
Op 3 december 2007 is de behandeling ter terechtziting voortgezet. Op 3 december 2007 zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. A.M.E. Giuliano en de vader met zijn procureur. De moeder is niet ter terechtzitting verschenen. De Centrale Autoriteit heeft -namens de moeder- het verzoek zoals hierna aan te duiden aangevuld en een nader stuk overgelegd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast.
De moeder heeft de Ghanese nationaliteit, de vader de Nederlandse en de minderjarige de Ghanese en de Nederlandse nationaliteit.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Tijdens deze relatie is uit de moeder de minderjarige:
-[minderjarige], op [datum] 2001 te [plaats ] (Ghana) geboren.
Op de geboorteakte van de minderjarige is als vader vermeld: [de vader].
Na het verbreken van de relatie van partijen is de minderjarige bij de moeder in Ghana gebleven. De vader is naar Nederland vertrokken en bezocht regelmatig de minderjarige in Ghana. Hij betaalde aan de moeder een bijdrage voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Op 11 mei 2006 heeft de vader de minderjarige zonder toestemming van de moeder met zich meegenomen naar Nederland.
Op 4 juli 2006 heeft de Centrale Autoriteit het bericht van de vestiging Interpol in Ghana ontvangen van 18 mei 2006, waarin namens de moeder het verzoek wordt gedaan om behulpzaam te zijn bij het doen terugkeren van de minderjarige naar Ghana. Op 18 juli 2006 heeft de Centrale Autoriteit een exemplaar van deze brief ontvangen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 18 augustus 2006 heeft de Centrale Autoriteit de door de moeder ingevulde aanmeldingsformulieren ontvangen.
In de periode van januari 2007 tot juni 2007 hebben partijen -middels tussenkomst van de Centrale Autoriteit- getracht tot een minnelijke regeling te komen.
Tijdens de voortgezette behandeling op 3 december 2007 is gebleken dat partijen in grote lijnen overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent een omgangsregeling van de moeder met de minderjarige.
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij beschikking van 2 augustus 2007 is overwogen en beslist.
Het verzoek van de Centrale Autoriteit zoals thans voor ligt luidt als volgt:
primair: te bevelen dat de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank te bepalen datum zal plaatsvinden,
subsidiair:indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat de minderjarige geworteld is in Nederland, zodat sprake is van de weigeringsgrond ex artikel 12, lid 2 van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, en hierom de terugkeer van de minderjarige niet bevolen kan worden, vaststelling van een internationale omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige. De moeder deelt de rechtbank in het kader van haar subsidiaire verzoek mee dat zij een verklaring aan de vader zal afgeven ten behoeve van het opnemen van een aantekening in het gezagsregister bij de rechtbank Den Haag, zoals voorzien in artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW), terzake de
regeling van de gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders over de minderjarige. Ter terechtzitting heeft de Centrale Autoriteit voorts verzocht vast te stellen dat de vader de reiskosten welke de moeder ten behoeve van de omgangsregeling dient te maken voor zijn rekening neemt.
Het primaire verzoek is gebaseerd op het (Haags) Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Haagse Verdrag). Hoewel Ghana geen partij is bij het Haagse Verdrag, is volgens artikel 2 van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139) (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 sub b van de Uitvoeringswet is de rechtbank 's-Gravenhage bevoegd van het verzoek kennis te nemen, nu de minderjarige haar werkelijke verblijfplaats in Den Haag heeft.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Haagse Verdrag naar analogie toe te passen.
Het Haagse Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Haagse Verdrag, wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht en dit recht alleen of gezamenlijk wordt uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Haagse Verdrag).
Het subsidiaire verzoek is gebaseerd op artikel 21 van het Haagse Verdrag dat regelt dat een verzoek dat de regeling of de bescherming van de feitelijke uitoefening van het bezoekrecht beoogt op dezelfde wijze als een verzoek dat de terugkeer van het kind beoogt, kan worden ingediend. De Centrale Autoriteit kan rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van derden, een gerechtelijke procedure instellen of bevorderen, tot het regelen of beschermen van het omgangsrecht en de naleving van de voorwaarden waaraan de uitoefening van dit recht mocht zijn verbonden.
Op grond van artikel 11 lid 1 sub c van de Uitvoeringswet is de rechtbank 's-Gravenhage bevoegd van het verzoek kennis te nemen, nu de minderjarige haar werkelijke verblijfplaats in Den Haag heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu de minderjarige vóór de overbrenging haar gewone verblijfplaats in Ghana had is Ghanees recht van toepassing op de vraag naar het ouderlijk gezag. De moeder heeft in dit verband aangevoerd dat uit geen enkel stuk is gebleken dat aan de vader alleen, danwel aan de vader en de moeder gezamenlijk gezag toekomt. In zijn brief d.d. 12 juli 2007 geeft bij het Internationaal Juridisch Instituut aan dat naar Ghanees recht het ouderlijk gezag bij de beide biologische ouders van een kind berust, ongeacht of deze met elkaar zijn gehuwd. Op verzoek van een van de ouders van het kind, een familielid, dan wel een persoon die de verzorging van het kind op zich heeft genomen, kan de rechtbank ertoe overgaan het gezag over te dragen aan één of meer van deze personen. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat een dergelijk verzoek is gedaan. De Centrale Autoriteit heeft bovendien ter terechtzitting namens de moeder verklaard dat de opvatting van de moeder is dat het gezag over de minderjarige bij beide ouders berust en dat zij gezamenlijk beslissingen ten aanzien van de minderjarige namen. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank er, zonder een uitputtend onderzoek te doen naar de vraag van het ouderlijk gezag, in het hierna volgende veronderstellenderwijs van uit dat de beide ouders naar Ghanees recht gezamenlijk gezag hebben.
Tussen partijen staat vast dat de vader de minderjarige op 11 mei 2006 vanuit Ghana met zich heeft meegenomen naar Nederland. De moeder heeft hiermee niet ingestemd, zodat deze beslissing van de vader in strijd is met het gezagsrecht van de moeder en aldus gesproken kan worden van ongeoorloofde overbrenging.
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Haagse Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Haagse Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
De vader heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat de minderjarige [minderjarige] is geworteld in Nederland. Nu het verzoek op 5 juni 2007 bij de rechtbank is ingediend, derhalve na het verstrijken van de termijn van één jaar, dient de rechtbank ingevolge artikel 12 lid 2 van het Haagse Verdrag te beoordelen of er inderdaad sprake is van worteling van de minderjarige in Nederland.
[minderjarige] is een inmiddels zesjarig meisje met de Nederlandse en de Ghanese nationaliteit, dat vanaf haar geboorte ([datum] 2001) tot 11 mei 2006 bij haar moeder in Ghana heeft gewoond.
De vader stelt dat de minderjarige de Nederlandse taal spreekt, naar school gaat, vriendjes en vriendinnetjes in Nederland heeft en buiten school clubactiviteiten heeft. De vader verwijst in dit verband ondermeer naar een verklaring van 'juf [juf]', een leerkracht van [minderjarige] in groep 1-2a van de [school] waar [minderjarige] sinds mei 2006 zit. Hieruit blijkt dat [minderjarige] goed meekomt op school en zich snel heeft aangepast. De vader is van mening dat het niet in het belang van de minderjarige is dat zij terugkeert naar Ghana. Hij is bereid om me te werken aan een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige.
De moeder heeft -zoals uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt- herhaalde malen er blijk van gegeven dat zij zou willen instemmen met een verblijf van de minderjarige bij de vader in Nederland, omdat het met de minderjarige in het gezin van de vader heel goed gaat. De moeder is daarover echter ambivalent. Enerzijds ziet zij dat de minderjarige in Nederland goed gedijt; anderzijds mist zij de minderjarige enorm en wil zij haar kind bij zich hebben; desnoods via een goed omschreven -internationale- omgangsregeling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [minderjarige] nog niet een leeftijd en mate van rijpheid bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. Om die reden is de rechtbank niet ingegaan op het verzoek van de moeder om [minderjarige] te horen.
De rechtbank is op grond van hetgeen ter terechtzitting en uit de stukken naar voren is gekomen van oordeel dat de minderjarige in Nederland is geworteld. Het gaat daarbij immers niet alleen om het nieuwe 'gezinsverband' maar ook om externe relaties, zoals vriendjes, school en sport. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader, mede gelet op de uitlatingen van moeder, voldoende aangetoond dat de minderjarige zich aan haar nieuwe situatie heeft aangepast. De rechtbank wijst het verzoek van de Centrale Autoriteit tot teruggeleiding van de minderjarige naar Ghana derhalve af.
Vervolgens ligt ter beoordeling het subsidiaire verzoek van de Centrale Autoriteit voor.
Ter terechtzitting d.d. 29 november 2007 heeft de rechtbank partijen de gelegenheid geboden om na bekendmaking van haar voorlopige oordeel met betrekking tot de voorliggende verzoeken in onderling overleg tot afspraken te komen, zulks in de geest van de eerder door de Centrale Autoriteit geconcipieerde overeenkomst (de two-party agreement). Bij de voortgezette behandeling op 3 december 2007 is door de Centrale Autoriteit, namens beide partijen, een niet door partijen ondertekende overeenkomst overgelegd. Partijen blijken op enkele punten niet tot overeenstemming te zijn gekomen en verzoeken de rechtbank om met name op die punten te beslissen.
Partijen zijn het over het volgende met elkaar eens:
a. de gewone verblijfplaats van de minderjarige zal zijn bij de vader in Nederland, de vader draagt zorg voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige en de kosten die daaraan verbonden zijn komen voor rekening van de vader totdat de minderjarige de leeftijd van 21 jaar bereikt;
b.de moeder geeft de vader toestemming tot aanschaf en verlenging van een Nederlands paspoort ten name van de minderjarige;
c.de moeder draagt zorg voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige wanneer de minderjarige bij haar in Ghana verblijft, zulks met uitzondering van medische kosten, die worden gedekt door de ziektekostenverzekering van de minderjarige;
d.de minderjarige en de moeder mogen altijd telefonisch contact met elkaar hebben; de vader zorgt ervoor dat de minderjarige minstens eenmaal per maand de moeder opbelt; de moeder belt niet op tijdstippen dat de minderjarige naar school gaat of zwem- of balletles heeft; de moeder kan de minderjarige derhalve opbellen van maandag tot vrijdag tussen 07.30 uur en 08.00 uur en tussen 19.00 uur tot 20.00 uur en in het weekend tussen 10.00 uur en 19.00 uur; de vader zal deze telefooncontacten niet verstoren;
e.de vader zal er op toezien dat de minderjarige de moeder op haar verjaardag en op Nieuwjaarsdag opbelt;
f.de grootmoeder-moederszijde mag telefonisch contact met de minderjarige hebben;
g.de moeder kan de minderjarige via het kantoor van de vader cadeaus toezenden; de vader zal de moeder door middel van een foto aantonen dat de minderjarige de cadeaus heeft ontvangen;
h.de informatie- en consultatieregeling: de vader zal de moeder elke twee maanden informeren over het welzijn van de minderjarige, over haar schoolresultaten (zulks tot het 18e levensjaar van de minderjarige), en over andere belangrijke zaken in het leven van de minderjarige; de vader zal de moeder informatie toezenden via e-mail; elke drie maanden zendt de vader de moeder een foto van de minderjarige;
i.de vader zal de minderjarige stimuleren om haar moeder eenmaal per maand te schrijven; zolang de minderjarige niet goed kan schrijven stimuleert de vader de minderjarige om eenmaal per maand een tekening naar de moeder te sturen, met daarbij een door de vader geschreven berichtje van de minderjarige aan de moeder;
j.wanneer de minderjarige moet worden geopereerd informeert de vader de moeder onmiddellijk over de medische behandeling;
k.de minderjarige mag te allen tijde uitvoering van de overeenkomst tussen partijen vragen;
l.op de overeenstemming van partijen is het Nederlands recht van toepassing.
Voorts zullen de moeder en de Centrale Autoriteit de advocaten van partijen in Ghana, Interpol te Ghana en de lokale autoriteiten te Ghana informeren over de oplossing van het geschil tussen partijen en het verblijf van de minderjarige in Nederland. De moeder en de Centrale Autoriteit dragen er zorg voor dat de strafrechtelijke procedure tegen de vader in Ghana met betrekking tot de kinderontvoering binnen een maand na 3 december 2007 zullen zijn ingetrokken.
De rechtbank gaat er vanuit dat partijen hetgeen zij zijn overeengekomen zullen naleven en zal de overeenstemming tussen partijen niet nader in deze beschikking opnemen.
In geschil tussen partijen is dan nog het volgende:
1.het ouderlijk gezag
2.de omgangsregeling
3.de reiskosten met betrekking tot de omgangsregeling
4.de communicatie tussen partijen
Ad 1:
De vader wenst het eenhoofdig gezag over de minderjarige te hebben. Ter terechtzitting van
3 december 2007 heeft de vader verklaard dat deze wens is ingegeven doordat hij mogelijk in een noodsituatie de benodigde toestemming van de moeder, voor bijvoorbeeld een medische behandeling niet kan krijgen. Wanneer er in Nederland een goede regeling bestaat om een dergelijk geschil te beslechten, meent hij wel in staat te zijn om samen met de moeder het gezag over de minderjarige te kunnen uitoefenen. Nadat de rechtbank de vader heeft gewezen over de mogelijkheid van artikel 1:253a BW om geschillen tussen de ouders ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening aan de rechtbank voor te leggen waarna de rechtbank de mogelijkheid heeft om naar eigen goeddunken een beslissing te nemen heeft de vader verklaard geen bezwaar te hebben tegen voortduring van het gezamenlijk ouderlijk gezag. De moeder heeft in dit verband ook aangegeven voor door de vader bedoelde gevallen bij voorbaat een machtiging af te willen geven.
Daarnaast heeft de moeder bij haar aanvullend verzoek meegedeeld dat zij een verklaring aan de vader zal afgeven ten behoeve van het opnemen van een aantekening in het gezagsregister bij de rechtbank 's-Gravenhage, zoals voorzien in artikel 1:252 BW, terzake de regeling van de gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders over de minderjarige.
De rechtbank gaat er vanuit dat de moeder gevolg zal geven aan het voorgaande, en merkt op dat -nu de minderjarige in Ghana is geboren- door partijen aantekening van het gezamenlijk gezag dient te worden gemaakt in het gezagsregister bij de rechtbank Amsterdam.
Ad 2:
De moeder wenst in elk geval viermaal per jaar omgang met de minderjarige te hebben. De vader heeft hiertegen geen bezwaar en wil de minderjarige eenmaal per jaar, in de zomervakantie naar Ghana brengen en haar daar weer ophalen. Verder wenst de moeder in elk geval een vast belmoment. In zijn algemeenheid verzoekt de moeder een omgangsregeling vast te stellen waarbij zo veel mogelijk vastligt. Daarnaast verzoekt de moeder vast te stellen dat de vader tot het 12e levensjaar van de minderjarige tweemaal per jaar tezamen met de minderjarige in [land 2] de grootmoeder-moederszijde bezoekt.
De vader voert verweer tegen een te strak vastgelegde en gereguleerde omgangregeling. Hij stelt dat de minderjarige ook de vrijheid moet hebben om naar eigen believen haar buiten-schoolse tijd in te vullen, en dat daarover tussen partijen overleg mogelijk moet zijn. Tegen een uitgebreide omgangsregeling heeft de vader geen bezwaar.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op het verleden van partijen, wat uit het dossier blijkt, niet reëel is om te verwachten dat partijen vanaf nu telkens in onderling overleg tot overeenstemming komen over een concrete invulling van een flexibele omgangsregeling. Om dat te bereiken is allereerst van belang dat het vertrouwen tussen partijen wordt hersteld. Teneinde vertrouwensherstel te realiseren meent de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige is dat de omgang wordt vastgelegd in deze beschikking. De door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling is bedoeld als een minimale regeling, waarbij het partijen vrij staat tot een ruimere omgangsregeling te beslissen in goed onderling overleg. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat partijen -indien zich een geschilpunt voordoet- zich allereerst wenden tot een voor hem/haar vertrouwd contactpersoon. De rechtbank is van oordeel dat de respectieve advocaten van partijen in Ghana daartoe geschikt zouden kunnen zijn. De rechtbank geeft partijen in overweging om zich voordoende meningsverschillen niet te laten voortduren, maar zo snel mogelijk te kiezen voor bemiddeling via hun advocaten in Ghana.
Gelet op het voorgaande, het verhandelde ter terechtzitting, de inhoud van het dossier en de inhoud van de laatstelijk tussen partijen opgemaakte two-party agreement, rekening houdend met de belangen van de minderjarige stelt de rechtbank een omgangsregeling vast als hierna is vermeld.
Ten aanzien van het telefonisch contact tussen de moeder en de minderjarige merkt de rechtbank op dat tussen partijen reeds een regeling is overeengekomen zoals hiervoor onder d. vermeld. Partijen dienen er naar te streven dat die regeling wordt nagekomen.
Ad 3:
De moeder heeft gesteld dat zij in verband met de onderhavige procedure werkloos is geworden. Zij verwacht echter op niet al te lange termijn weer aan het werk te kunnen. Vooralsnog heeft zij verzocht om de kosten van de omgangsregeling, waarmee zij uitsluitend bedoelt de kosten voor haar tickets van en naar Nederland, voor rekening van de vader te laten komen.
De vader heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat hij vanaf de geboorte van de minderjarige de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige geheel voor zijn rekening heeft genomen en dat hij financieel onvoldoende draagkrachtig is om -nu de minderjarige bij hem zal blijven wonen- naast de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ook nog de tickets van de moeder te betalen. De vader betwist niet dat de moeder vooralsnog werkloos is.
Tussen partijen staat vast dat de moeder over onvoldoende middelen beschikt om haar tickets van en naar Nederland te bekostigen. De vader heeft zijn stelling ten aanzien van zijn draagkracht niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan de vader, als verzorgende ouder, is om de minderjarige de gelegenheid te bieden contact met de moeder te onderhouden. Nu de situatie zo dat wanneer de moeder geen inkomen heeft, de minderjarige geen omgang kan hebben met de moeder, dient de vader de kosten van de tickets van de moeder, voor zover het bezoeken volgens onderstaande omgangsregeling betreft, voor zijn rekening te nemen.
Ad 4:
Ter terechtzitting van 3 december 2007 zijn partijen overeengekomen dat afspraken tussen partijen telkens schriftelijk worden vastgelegd, bij gewone brief en bij e-mail.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
wijst af het primaire verzoek van de Centrale Autoriteit;
bepaalt dat de minderjarige: [minderjarige], geboren op [datum] 2001 te [plaats ] (Ghana) omgang met de moeder zal hebben:
in 2008: in Nederland: gedurende één week in de meivakantie en gedurende één week in de kerstvakantie, waarbij de vader de reiskosten van de moeder voor zijn rekening neemt;
in Ghana: gedurende drie aaneengesloten weken in de zomervakantie, waartoe de vader de minderjarige bij de moeder in Ghana brengt en haar met zich mee terugneemt naar Nederland;
vanaf 2009: in Nederland: gedurende één week in de voorjaarsvakantie en gedurende één week in de kerstvakantie, waarbij de vader de reiskosten van de moeder voor zijn rekening neemt;
in Ghana: gedurende drie aaneengesloten weken in de zomervakantie in Ghana, waartoe de vader de minderjarige bij de moeder in Ghana brengt en haar met zich mee terugneemt naar Nederland;
bepaalt dat eenmaal per jaar de vader met de minderjarige haar grootmoeder in [land 2] zal bezoeken en dat de moeder -zo mogelijk- de minderjarige aldaar gelijktijdig zal ontmoeten, zulks tot het 12e levensjaar van de minderjarige, daarna zal ook de minderjarige zelfstandig naar [land 2] mogen reizen, waarbij de vader de reiskosten van hemzelf en de minderjarige voor zijn rekening neemt;
bepaalt voorts dat de moeder eenmaal per week op zondag tussen 18.00 uur en 19.00 uur telefonisch contact met de minderjarige zal hebben;
verklaart deze regeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.J. Keltjens, C.F. Mewe, en A.C. Olland tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2007.