ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9744

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/11971
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, geboren op een bepaalde datum en van Turkse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 8 maart 2004, waarbij zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd was ingetrokken. De vreemdeling stelde dat de bekendmaking van deze beschikking niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, waardoor de bezwaartermijn niet was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in strijd met zijn eigen beleid had gehandeld door de beschikking niet naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te sturen. De rechtbank concludeerde dat de publicatie in de Staatscourant niet voldeed aan de vereisten voor een correcte bekendmaking, en dat de vreemdeling zijn bezwaar tijdig had ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 07/11971
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. B.H. Werink, advocaat te Groningen,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Minister van Justitie,
daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F.H. Postma, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 8 maart 2004 de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken.
1.2. Eiser heeft daartegen op 6 november 2006 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 12 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij beroepschrift van 16 maart 2007 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 23 maart 2007 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 augustus 2007. Eiser is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Standpunten van partijen
2.1. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Het bezwaar is niet binnen de in artikel 69, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) neergelegde termijn ingediend. Eiser is op 12 november 2003 bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de gemeente Groningen afgemeld als zijnde “vertrokken onbekend waarheen”. Uitreiking of toezending van het besluit van 8 maart 2004 was derhalve niet mogelijk. Gelet op het bepaalde in artikel 3:41, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient bekendmaking van het besluit alsdan op een andere geschikte wijze plaats te vinden. Publicatie in de Staatscourant wordt in dit geval aangemerkt als een correcte wijze van bekendmaking. Hetgeen eiser heeft aangevoerd als reden voor de termijnoverschrijding is niet afdoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, juncto artikel 6:11 Awb is het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. In verband hiermee heeft verweerder afgezien van het horen van eiser.
2.2. Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. De publicatie in de Staatscourant leidt er niet toe dat de bezwaartermijn is gaan lopen, nu in de Vreemdelingenwet die wijze van bekendmaking van beslissingen niet als zodanig is aangegeven. De Vw 2000 is een lex specialis ten opzichte van de Awb. Dat geldt onder meer voor de wijze waarop beslissingen in reguliere zaken bekend moeten worden gemaakt. Met name gaat het om artikel 24, eerste lid, sub c, Vw 2000, welk artikel nader is uitgewerkt in artikel 3.104 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In artikel 3.104, vierde lid, Vb 2000 staat dat een beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer op het door hem opgegeven adres woont, bekend wordt gemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling. In hoofdstuk B 1/ 4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is een en ander uitgewerkt. Ook in dat hoofdstuk gaat het over het toezenden naar het laatst bekende adres. Er staat nergens iets over publicatie in de Staatscourant. De enige uitzondering daarop vormt de bekendmaking van een beschikking tot ongewenstverklaring. Op eiser is dan ook niet de algemene regel van artikel 3:41, tweede lid, Awb van toepassing, maar de op de Vw 2000 gebaseerde en in artikel 3.104 Vb 2000 neergelegde regeling.
Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat – indien de Awb wel van toepassing is – publicatie in de Staatscourant geen geschikte wijze van bekendmaking is. Indien gekozen wordt voor bekendmaking van de beslissing door middel van publicatie, ligt veeleer in de rede de publicatie in een lokale krant, in dit geval het Dagblad van het Noorden. Het gaat er immers om dat de kans zo groot mogelijk is dat de betrokkene kennis neemt van de beslissing. Publicatie in het Dagblad van het Noorden ligt dan voor de hand, omdat eiser in [woonplaats] woonde en als hij nog in Nederland zou zijn, het voor de hand lag dat hij nog in het noorden van het land zou verblijven. Bovendien woont in het noorden familie en wonen er vrienden, die een publicatie in een lokale krant zouden hebben kunnen opmerken.
Beoordeling van het beroep
2.3. Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift – in afwijking van artikel 6:7 Awb – vier weken.
2.4. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
2.6. Ingevolge artikel 24, eerste lid, sub c, Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.
2.7. In artikel 3.104, vierde lid, Vb 2000, geldend als ten tijde hier van belang, staat dat de beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt bekendgemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
2.8. Blijkens de toelichting op artikel 3.104 Vb 2000 (Stb. 2000, 497, p. 172) worden de in dat artikel neergelegde voorschriften gebaseerd op artikel 24, eerste lid, onder c, Vw 2000 en ligt daarin de mogelijkheid besloten om af te wijken van artikel 3:41 Awb, door voor te schrijven dat beschikkingen enkel bekend worden gemaakt door hetzij uitreiking hetzij verzending, dan wel door bekendmaking anderszins.
2.9. De rechtbank stelt vast dat artikel 3.104 Vb 2000 niet ziet op de te volgen handelwijze ten aanzien van de wijze van bekendmaking in het geval sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning.
2.10. Eiser heeft bij brief van 6 november 2006 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder van 8 maart 2004 tot intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2.11. Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of verweerder de beschikking van 8 maart 2004 op juiste wijze bekend heeft gemaakt. Het antwoord op die vraag is van doorslaggevend belang voor het antwoord op de vraag of eiser binnen de daartoe geldende termijn van vier weken bezwaar heeft gemaakt tegen die beschikking.
2.12. In paragraaf B1/4.5.1 Vc 2000, geldend als ten tijde hier van belang, heeft verweerder het beleid neergelegd inzake de kennisgeving van beschikkingen. De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden, hetgeen volgens het beleid in overeenstemming is met het gestelde in artikel 3:41 Awb. In het geval geen raadsman of gemachtigde bekend is geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres van de vreemdeling als blijkt uit de GBA op het moment van verzending, als bekendmaking van de beschikking. Blijkt de vreemdeling – aldus het beleid – niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres te wonen en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA-adres als rechtsgeldige bekendmaking. De vervolgens onder 2 in het beleid opgenomen uitzonderingen op de regel dat een beschikking wordt toegezonden, zijn niet van toepassing op eiser.
2.13. Niet in geding is dat eiser ten tijde van de afgifte van de beschikking van 8 maart 2004 geen gemachtigde had en niet stond ingeschreven in de GBA. Aldus had verweerder ingevolge het hiervoor weergegeven beleid als geldend ten tijde hier van belang de beschikking van 8 maart 2004 aan het laatst bekende GBA-adres van eiser moeten sturen. Niet in geding is dat verweerder dat niet gedaan heeft, zodat verweerder in strijd met het eigen beleid heeft gehandeld. Reeds om die reden dient de bestreden beschikking vernietigd te worden. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de beschikking van 8 maart 2004 door de publicatie in de Staatscourant niet naar behoren bekend heeft gemaakt, zodat de bezwaartermijn niet aangevangen is na publicatie van de beschikking in de Staatscourant, nog daargelaten de vraag of in het geval van eiser publicatie in een (regionaal) dagblad niet meer in de rede had gelegen.
2.14. In de door verweerder bij het verweerschrift gevoegde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. De uitspraak van 1 juni 2005 van de ABRS, 200502019/1 (JV 2005, 289) bevestigt juist het standpunt van eiser. Uit die uitspraak blijkt immers dat het – evenals in onderhavig geval – de intrekking van een verblijfvergunning regulier voor onbepaalde tijd betrof en dat verweerder de beschikking bij het ontbreken van een ander adres op andere geschikte wijze bekend heeft gemaakt, door de beschikking naar het laatst bekende adres van eiser te sturen. Genoemde uitspraak van de ABRS is bevestigd in de uitspraak van de ABRS van 4 september 2006, 200602526/1. De uitspraak van 18 april 2007 van de ABRS (200609014/1) waarnaar verweerder verwezen heeft, betreft de wijze van bekendmaking van een besluit tot ongewenstverklaring en derhalve een andere situatie dan de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2.15. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser – naar aanleiding van een mededeling van de vreemdelingendienst aan eiser dat zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou zijn – verweerder bij faxbericht van 19 oktober 2006 heeft verzocht om toezending van de beschikking inzake de intrekking van de verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In reactie daarop heeft verweerder bij brief van 25 oktober 2006 bedoelde beschikking aan eisers gemachtigde doen toekomen. Bij brief van 6 november 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 8 maart 2004.
2.16. Nu de beschikking van 8 maart 2004 eerst aan eiser bekend is geworden door toezending daarvan bij brief van 25 oktober 2006 en eiser bij brief van 6 november 2006 bezwaar heeft gemaakt, heeft eiser binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 november 2006 heeft eiser de gronden van bezwaar ingediend.
2.17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.18. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bepaald op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 12 maart 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- en het griffierecht ad € 143,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 15 november 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: