2.2. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op artikel 34, juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en heeft daartoe overwogen als volgt. De grond voor verlening is komen te vervallen, hetgeen aanleiding is om de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen. Voor wat betreft de situatie ten tijde van de verleende vergunning geldt dat toentertijd geen andere gronden, als genoemd in artikel 29 Vw 2000 bestonden om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij beschikking van 12 december 2000 is de aanvraag van 2 juni 2000 afgewezen op basis van artikel 15c, eerste lid, onder a, Vw (oud). Het tegen die beschikking gemaakte bezwaar van 17 januari 2001 is bij beschikking van 16 juli 2001 niet-ontvankelijk verklaard als gevolg van de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001. Daarom worden de gronden van het bezwaarschrift van 11 april 2001 in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd alsnog meegewogen. In de beschikking van 12 december 2000 is gemotiveerd op alle van belang zijnde aspecten ingegaan.
Ten aanzien van de vraag of eiser ten tijde van de vergunningverlening in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder c, b en c, Vw 2000 heeft verweerder overwogen dat in de beschikking in primo het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is bevonden. Aldus bestaat geen noodzaak het asielrelaas van eiser verder te toetsen. De verklaringen van eiser en zijn zus inzake de huiszoekingen van de Taliban in de ouderlijke woning komen niet overeen. De gestelde arrestatie acht verweerder geenszins geloofwaardig, nu eisers zus daarover niets heeft verklaard. De uit de arrestatie voortvloeiende problemen acht verweerder evenmin geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gegevens uit de rapporten van gehoor van eisers zus mogen gebruikt worden, omdat het tot de publiekrechtelijke taak van verweerder behoort om asielaanvragen te beoordelen. Aan eisers verzoek om een kopie van het rapport van het eerste en het nader gehoor voldoet verweerder niet, nu de zus van eiser daartoe geen toestemming heeft gegeven. Eisers gemachtigde stelt dat zij, in aanwezigheid van eisers zus, wel inzage heeft gehad in genoemde rapporten. De brief van eisers zus doet aan een en ander niet af. Evenmin neemt de brief van eisers moeder de twijfel aan de geloofwaardigheid weg. De stelling van eiser dat de omstandigheid dat eisers zus lerares Dari was niet uitsluit dat zij ook schoolhoofd was, volgt verweerder. Dat leidt echter niet tot een ander eindoordeel dan is opgenomen in de beschikking in primo, te meer daar dit niet de essentie raakt van eisers asielrelaas. Het asielrelaas van eiser vormt noch op zich zelf, noch in samenhang met elkaar, voldoende grond om ten aanzien van eiser tot vluchtelingschap te concluderen. Gelet op het voorgaande was niet aannemelijk dat eiser in het land van herkomst gegronde reden had om te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Verdrag.
Uit het vluchtrelaas van eiser kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat juist eiser bij terugkeer naar Afghanistan zou worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gesteld noch gebleken is dat zich gebeurtenissen hebben voorgedaan als genoemd in de destijds geldende werkinstructie 31 en die voor eiser aanleiding hebben gevormd te vertrekken. Nu gedurende de bezwaarprocedure het traumatabeleid is gewijzigd door middel van TBV 2001/2, geldt dat ook uitgaande van dat beleid eiser destijds niet in aanmerking kwam voor inwilliging van zijn aanvraag. In aanvulling hierop wordt tevens verwezen naar de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het traumatabeleid, vanwege zijn langdurige detentie en de tijdens die detentie ondergane martelingen. Het beroep van eiser in dit kader op het gelijkheidsbeginsel, omdat zijn oom ook op dezelfde plek gedetineerd heeft gezeten, ook is gemarteld en zij samen zijn ontsnapt en zijn oom wel en dergelijke vergunning heeft gekregen, slaagt niet.
Ten aanzien van de huidige situatie stelt verweerder zich op het standpunt dat het relaas van eiser, noch de overige thans bekende feiten en omstandigheden, afgezet tegen de algemene ambtsberichten over Afghanistan van 19 augustus 2002, 10 april 2003, 12 november 2003, 4 juni 2004, 22 februari 2005 en 31 juli 2005 reden zijn om aan te nemen dat eiser op dit moment wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden in artikel 29 Vw 2000. Het relaas van eiser is ongeloofwaardig geacht en daarmee ook de gestelde problemen die hij voor zijn vertrek uit Afghanistan zou hebben ondervonden van de zijde van de Taliban. Eiser komt niet aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29 Vw 2000.