ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5321

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/902
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij aanvraag verblijfsvergunning regulier en onterecht buiten behandeling stellen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door een Togolese vreemdeling. De vreemdeling had op 29 november 2006 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie op 4 januari 2007 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag als onvolledig werd beschouwd. De verweerder stelde dat de aanvraag in persoon moest worden ingediend, wat de vreemdeling niet had gedaan. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van de beslissing in afwachting van de behandeling van het bezwaar geschorst zouden worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen wettelijk voorschrift was dat vereiste dat een reguliere aanvraag altijd in persoon moest worden ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitnodiging om in persoon te verschijnen geen herstelverzuim was, omdat er nog geen verzuim was. De voorzieningenrechter stelde vast dat de vreemdeling de aanvraag niet in persoon had ingediend, maar dat dit niet automatisch betekende dat hij niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder de vreemdeling de kans te geven om het verzuim te herstellen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdeling toegewezen en de Staatssecretaris van Justitie bevolen om zich te onthouden van maatregelen tot verwijdering of uitzetting van de vreemdeling totdat op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 644,- werden vastgesteld, evenals het griffierecht van € 141,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummer: Awb 07/902
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Togolese nationaliteit,
V-nummer [V-nummer],
verzoeker;
gemachtigde: mr. S.P. Mahabier, advocaat te ‘s-Gravenhage,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, voorheen de Minister van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C. Gullen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 29 november 2006 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘verblijf onder beperking conform beschikking Minister’. Verweerder heeft bij beschikking van 4 januari 2007 de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.2. Verzoeker heeft daartegen op 22 januari 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft aangegeven dat het maken van bezwaar de rechtsgevolgen van deze beslissing niet opschort.
1.3. Bij verzoekschrift van 4 januari 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van de beslissing in afwachting van de behandeling van het bezwaar worden geschorst.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 mei 2007. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Het verzoekschrift is ingediend op 4 januari 2007. Het bezwaarschrift is ingediend op 22 januari 2007. Nu ten tijde van de behandeling van het verzoek ter zitting, 15 mei 2007, is voldaan aan het connexiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:81, eerste lid, Awb, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd het verzoek te beoordelen.
Feiten en standpunten van partijen
2.3. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld ingevolge artikel 4:5, eerste lid Awb, aangezien er sprake is van een onvolledige aanvraag. Verzoeker heeft op 29 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd volgens artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder meent dat artikel 14 Vw 2000 juncto artikel 3.102, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voorschrijft dat verzoeker de aanvraag in persoon indient. Daarbij moet in ieder geval een geldig document tot grensoverschrijding, alsmede, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlenen van de vergunning, worden overgelegd. Verweerder meent dat dit tevens blijkt uit artikel 4:2, tweede lid, Awb en B1/4.1.1.8 Vreemdelingencirculaire 2000(Vc 2000), zodat een volledig onderbouwde aanvraag als uitgangspunt geldt. Verweerder heeft verzoeker dan ook per brief van 7 december 2006 verzocht om op 3 januari 2007 in persoon te verschijnen ten einde zijn aanvraag te completeren. Verzoeker is zonder opgaaf van redenen niet verschenen, hetgeen impliceert dat geen identificatie van verzoeker heeft kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onvolledige aanvraag, zodat de aanvraag buiten behandeling kon worden gesteld ex artikel 4:5, eerste lid, Awb.
2.4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen omdat hij zich niet in persoon bij verweerder heeft gemeld. Verzoeker meent dat uit artikel 3.102 Vb 2000 niet blijkt dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend. Uit artikel 4:1 Awb blijkt dat als algemene regel geldt dat aanvragen schriftelijk worden ingediend, waar volgens verzoeker slechts in geval van een asielaanvraag van wordt afgeweken. Volgens verzoeker is niet aan de uitzondering in artikel 4:1 Awb voldaan, dat een aanvraag op een andere wijze dan de schriftelijke wordt ingediend. De Vreemdelingencirculaire en het voorschrift vreemdelingen hebben slechts de status van beleid en kunnen dan ook niet dienen als basis voor de plicht die verweerder aan verzoeker wil opleggen. Daarnaast meent verzoeker dat de beschikking van verweerder in strijd met artikel 4:5 eerste lid, Awb tot stand is gekomen. Verweerder zou na het herstel verzuim nogmaals een herstel verzuim moeten geven aan verzoeker. Verzoeker baseert dit standpunt op hoofdstuk B1/4.2.1 Vc 2000. Het aldaar vermelde beleid met betrekking tot legesheffing zou analoog toegepast moeten worden op de onderhavige situatie.
Beoordeling van het verzoek
2.5. Ingevolge artikel 4:1 Awb is bepaald dat een aanvraag schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.6. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.7. Vast staat dat verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 4:5 Awb vanwege het enkele feit dat verzoeker de aanvraag niet in persoon heeft ingediend en vervolgens zonder opgaaf van redenen niet op de uitnodiging van verweerder is in gegaan om alsnog op de aangegeven datum en het aangegeven tijdstip in persoon te verschijnen.
2.8. Tegen die achtergrond ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of verzoeker, door de aanvraag niet in persoon in te dienen, heeft verzuimd te voldoen aan enig wettelijk voorschrift zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, Awb.
2.9. In de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zijn, voor zover hier van belang, een tweetal artikelen aan te wijzen die betrekking hebben op de indiening van de aanvraag.
2.10. Ingevolge artikel 23 Vw 2000 wordt, voor zover hier van belang, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, in afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Hieruit volgt dat een aanvraag niet door een gemachtigde kan worden ingediend. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt niet dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend. In de memorie van toelichting op dit artikel (genummerd 21 in het voorstel van wet) wordt ingegaan op de achtergronden van die keuze. Deze houden verband met het houden van toezicht en het voorkomen van gefingeerde aanvragen. In de toelichting wordt de bepaling niet zo uitgelegd dat de aanvraag altijd in persoon moet geschieden. In de memorie van toelichting op het gelijkluidende artikel 36 Vw 2000 (genummerd 34 in het voorstel van wet) dat betrekking heeft op de aanvraag asiel, blijkt dat de wetgever de uitdrukking “door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger” aldus begrijpt dat de aanvraag door de vreemdeling in persoon moet worden gedaan (MvT TK 1998-1999, 26 732, nr. 3, pp. 32 en 43). Nu beide artikelen dezelfde bewoordingen hebben, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of artikel 23 Vw 2000, ondanks zijn letterlijke bewoording, ook aldus geïnterpreteerd zou moeten worden dat de aanvraag regulier altijd in persoon zou moeten worden gedaan.
2.11. Het tweede artikel in de Vw 2000 dat direct betrekking heeft op de indiening van de aanvraag is artikel 24, eerste lid, Vw 2000. Hierin is niet bepaald dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend. Wel is hierin, voor zover hier van belang, bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening van de aanvraag en de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken. In het Vb 2000 zijn ten aanzien van de aanvragen regulier geen bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk bepalen dat een aanvraag in persoon moet worden ingediend. Wel zijn in artikel 3.101 Vb 2000 nadere regels gegeven over de plaats waar de aanvraag moet worden ingediend en zijn in artikel 3.102 Vb 2000 nadere regels gegeven over de gegevens die moeten worden overgelegd. In het eerste lid van laatstgenoemd artikel wordt, ruwweg, bepaald dat bij de in persoon ingediende aanvraag in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding en de benodigde gegevens en bescheiden worden overlegd. In het tweede lid is bepaald dat bij de niet in persoon ingediende aanvraag daarvan afschriften worden overlegd en op verzoek van de staatssecretaris de originelen moeten worden overlegd. Uit de bewoordingen van deze bepalingen blijkt dat er zowel sprake kan zijn van een aanvraag die in persoon (eerste lid) als van een aanvraag die niet in persoon (tweede lid) kan worden ingediend. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij ontstentenis van een wettelijk voorschrift waaruit het tegendeel blijkt, de aanvrager de keuze heeft om de aanvraag wel of niet in persoon in te dienen. In de toelichting op het eerste lid van deze bepaling heeft de regering gesteld dat de hoofdregel is dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend. In de toelichting op het tweede lid zijn een paar voorbeelden gegeven van omstandigheden waaronder indiening in persoon niet nodig zou zijn. In het Vreemdelingenbesluit 2000 of het Voorschrift vreemdelingen 2000 is evenwel niet aangegeven in welke gevallen indiening van een aanvraag in persoon is voorgeschreven. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat, wat er ook zij van de door de regering veronderstelde hoofdregel dat een aanvraag altijd in persoon moet worden gedaan, er in de vreemdelingenwetgeving geen wettelijk voorschrift is, dat bepaalt dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier slechts in persoon zou kunnen worden gedaan. De voorzieningenrechter ziet zich gesteund in deze conclusie nu ten aanzien van de aanvragen asiel dit wel is gebeurd door in artikel 3.108, tweede lid, Vb 2000 uitdrukkelijk te bepalen dat de aanvragen in persoon moeten geschieden.
2.12. Nu in de vreemdelingenwetgeving geen bepalingen zijn opgenomen waaruit de onvoorwaardelijke verplichting tot het in persoon indienen van een aanvraag kan worden afgeleid, concludeert de voorzieningenrechter dat de aanvrager de keuze heeft om zijn aanvraag in persoon of niet in persoon in te dienen. Doet hij dit in persoon dan moet hij krachtens artikel 3.102, eerste lid, Vb 2000 ook een geldig document voor grensoverschrijding en de benodigde gegevens en bescheiden overleggen. Doet hij dat niet in persoon dan bepaalt het tweede lid dat hij de genoemde gegevens en bescheiden in afschrift overlegt en op verzoek van de staatssecretaris de originelen overlegt. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat de regering deze bepaling aldus heeft bedoeld dat het benodigde geldige document voor grensoverschrijding “als regel altijd in persoon” dient te worden overgelegd (Staatsblad 2000, nr. 497, p. 171). Uit het enkele feit dat verzoeker de aanvraag niet in persoon heeft ingediend, volgt daarom niet dat verzoeker aldus handelende op voorhand verzuimd heeft om aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, te voldoen.
2.13. Nu verzoeker de aanvraag niet in persoon heeft gedaan was verweerder bevoegd om te verlangen dat zij alsnog de originelen van de benodigde bescheiden zou overleggen en met name het geldige document voor grensoverschrijding in persoon zou komen overleggen. De voorzieningenrechter begrijpt de brief van verweerder van 7 december 2006 dan ook aldus dat verzoeker toen is uitgenodigd om de originelen van deze bescheiden te over leggen en een geldig document voor grensoverschrijding alsnog in persoon te komen overleggen. Toen zij zonder opgaaf van redenen niet op deze uitnodiging heeft gereageerd had verweerder haar krachtens artikel 4:5, eerste lid, Awb alsnog in de gelegenheid moeten stellen om dit verzuim te herstellen. Nu verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten zonder deze mogelijkheid te bieden, heeft verweerder in strijd met artikel 4:5 Awb gehandeld en heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bezwaar een redelijke kans van slagen.
2.14. Gelet op het voorgaande zal het verzoek dan ook worden toegewezen.
2.15. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Dit bedrag wordt vastgesteld op € 644,- ( 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij 1 punt staat voor € 322,-). Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 141,-.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 141,- aan verzoeker dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.M. Mulder als griffier op 21 mei 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: